ECLI:NL:TDIVBC:2009:1 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2008/01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:1
Datum uitspraak: 12-02-2009
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): VB 2008/01
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Keuringsrapport paard.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 08/01

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 22 november 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/70)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 23 november 2007, gedeeltelijk gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B,  (hierna te noemen klaagster), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellant), te kort is geschoten in de zorgvuldigheid die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten bij de opstelling van het keuringsrapport van het paard van klaagster. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Als gemachtigde van appellant heeft Z, advocaat te C, bij beroepschrift van 9 januari 2008 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Als gemachtigde van klaagster heeft W, advocaat te D, bij brief van 22 april 2008 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 8 december 2008. Bij die gelegenheid hebben appellant, bijgestaan door Z, en W als gemachtigde van klaagster, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1    Op 5 september 2005 heeft appellant, in opdracht van de verkoper, het paard Wichtelman klinisch en röntgenologisch gekeurd.

Appellant heeft extra röntgenopnamen van de rug van het paard gemaakt.

2.2    Appellant heeft van de keuring een in de Engelse taal gesteld rapport opgemaakt met nummer xxx

Achter de regel luidend ‘During the examination there were no indications of vices (stalgebreken)’ heeft appellant ingevuld ‘surgery performed’. Onder het kopje ‘other findings and remarks’ heeft appellant ingevuld ‘X –rays spines normal’.

Appellant heeft een positief aankoopadvies gegeven.

2.3    Klaagster heeft het paard gekocht. Eind oktober 2005 heeft klaagster getracht de koop ongedaan te maken, onder andere omdat een opvolgend dierenarts had vastgesteld dat sprake was van een afwijkende stand van de doornuitsteeksels van de rugwervels, bekend onder de aanduiding ‘kissing spines’.

2.4 Appellant heeft de door hem gemaakte extra röntgenopnamen van de rug ter beoordeling voorgelegd aan V van T. In zijn schrijven van 9 maart 2006 heeft V medegedeeld  dat het röntgenologisch beeld paste in dat van een milde vorm overriding/kissing spines, welk beeld kon passen bij een toevalsbevinding zonder klinische betekenis.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts

had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met

betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg  voor dieren ernstige schade kon ontstaan. Het College overweegt hierover als volgt.

5.2.

In de uitspraak met nummer 98/046 heeft het Veterinair Tuchtcollege onder meer het volgende overwogen:

”in het algemeen geldt dat het in het belang van het betrokken dier is dat degene aan wie het is toevertrouwd, op de juiste wijze wordt geïnformeerd omtrent de klinische conditie van dit dier, zodat de houder weet welke gezondheidsrisico’s aan het gebruik daarvan zijn verbonden en voorkomen wordt dat het op een andere wijze wordt gebruikt dan waarvoor het geschikt is. Het is daarom van belang dat een ieder kan vertrouwen dat een dierenarts een keuringsrapport juist en volledig invult. In het verlengde daarvan geldt, naar het oordeel van het College, dat een dierenarts dient in te staan voor hetgeen hij in zijn keuringsrapport omtrent de (gezondheids)toestand van een dier vermeldt en dat hij, indien achteraf komt vast te staan dat daarin onjuistheden zijn vermeld, hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.’

Deze jurisprudentie is nadien in meerdere uitspraken bevestigd. In de uitspraak met nummer 2004/6 heeft het College overwogen dat een keuringsdierenarts alle bevindingen van het röntgenologisch onderzoek in het keuringsrapport dient te vermelden, ook die waarvan hij meent dat ze niet in de weg staan aan het geven van een positief aankoopadvies.

5.3.

Het College overweegt voorts dat het maken van röntgenopnamen van de rug bij de keuring van een paard niet tot het standaardmatig uitgevoerd röntgenologisch onderzoek behoort en verwijst in dit verband naar het boek ‘De veterinaire keuring van het paard’(Libre, Leeuwarden 2007) van Sloet van Oldruitenborgh – Oosterbaan, Barneveld en Van den Belt, waarin op pagina 94 wordt opgemerkt dat de opnamen van de rug alleen gemaakt worden als daar klinisch aanleiding toe bestaat, of de opdrachtgever er expliciet om vraagt. In het onderhavige geval heeft niet de verkoper van het paard, in wiens opdracht de keuring werd uitgevoerd, om extra röntgenfoto’s van de rug gevraagd, maar klaagster.

Beklaagde heeft ten opzichte van klaagster correct gehandeld door aan dit verzoek gevolg te geven en alle opnamen toe te zenden aan een door klaagster aangewezen opvolgend dierenarts.

5.4.

Klaagster heeft gesteld dat het paard lijdt aan een ernstige vorm van kissing spines. Zij meent dat beklaagde hiervan in het keuringsrapport melding had behoren te maken. Beklaagde heeft aangevoerd dat de conditie van de borstwervels van het paard van dien aard was, dat het maken van een bemerking in het keuringsrapport niet nodig was.

Het College overweegt hierover als volgt. Op de door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s is te zien dat sprake is van botsclerose van doornuitsteeksels en van kleinere afstanden dan normaal tussen de doornuitsteeksels aan de achterste borstwervels. Een en ander kan een aanwijzing zijn voor het bestaan van kissing spines.

Naar het oordeel van het College had beklaagde dit behoren te vermelden onder het hoofdje ‘other radiological examinations’. Dit onderdeel van de klacht treft dus doel. Het College is overigens, met de hiervoor aangehaalde deskundige, van oordeel dat de vooromschreven bevinding geen klinische betekenis behoeft te hebben. De conditie van de rug had derhalve niet aan een positief aankoopadvies in de weg behoeven te staan.

5.5.

Klaagster heeft voorts gesteld dat het paard leed aan artrose in de halswervels en dat de stand van het linkerachterbeen (dan wel het rechtervoorbeen)… (het Veterinair Beroepscollege leest: afwijkend is). Beklaagde heeft gesteld dat hij de halswervels niet röntgenologisch heeft onderzocht, omdat het klinisch onderzoek hem daartoe geen aanleiding gaf en dat van een afwijkende stand van het linkerachterbeen geen sprake was.

Het College overweegt dat het maken van röntgenopnamen van de halswervels niet tot het standaardonderzoek behoort. Nu niet is gebleken dat beklaagde op basis van de bevindingen van het klinisch onderzoek tot röntgenologisch… (het Veterinair Beroepscollege leest: onderzoek) had behoren over te gaan, kan dit onderdeel van de klacht niet slagen. Over de afwijkende stand van het linkerachterbeen (dan wel het rechtervoorbeen) spreken de verklaringen van partijen elkaar tegen. Nu het dossier geen aanknopingspunten biedt om de stelling van klaagster voor juist te houden, treft dit onderdeel van de klacht evenmin  doel.

5.6.

Klaagster heeft verder gesteld dat beklaagde ten onrechte niet in het keuringsrapport heeft vermeld dat het paard was geopereerd wegens luchtzuigen. Beklaagde heeft hier tegen over gesteld dat hij in het keuringsrapport onder de rubriek ‘stalondeugden’ wel heeft vermeld dat een operatie was uitgevoerd. Beklaagde heeft hier aan toegevoegd dat het bestaan van een litteken niet met zekerheid behoeft te duiden op een operatie wegens luchtzuigen. Het College onderschrijft deze stelling van beklaagde en is van oordeel dat beklaagde het keuringsrapport op dit punt voldoende heeft ingevuld.

5.7.

Klaagster heeft tenslotte gesteld, dat sprake is geweest van belangenverstrengeling, omdat beklaagde het paard, dat hij in opdracht van de verkoper keurde, goed kende daar hij het dier al vaker had behandeld. Beklaagde heeft deze stelling weersproken, aanvoerende dat hij het paard in het verleden slechts eenmaal, als één uit velen, een injectie heeft toegediend. De verklaringen van partijen spreken elkaar ook op dit punt derhalve tegen. Als dit laatste het geval is en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten en omstandigheden vast te stellen, welk van beide verklaringen voor juist dient te worden gehouden, is het niet mogelijk de feiten met voldoende zekerheid vast te stellen. Volgens vaste jurisprudentie heeft dit tot gevolg dat het desbetreffende onderdeel van een klacht niet kan slagen.

5.8.

De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond dient te worden verklaard op grond van hetgeen werd overwogen in 5.4

De op te leggen maatregel is een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1    Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hem zonder opgave van enige reden namens klaagster is gevraagd ook drie röntgennamen van de rug van het paard te maken, en dat hetgeen zichtbaar is op deze röntgenopnamen valt binnen een normaal beeld nu het paard bij klinisch onderzoek geen afwijkingen vertoonde.

Klaagster heeft daartegen onder meer gesteld dat de reden voor de door haar gewenste röntgenopnamen van de rug wel aan appellant zijn genoemd, en voorts dat de op de röntgenopnamen te constateren afwijkingen voor appellant aanleiding voor nader onderzoek hadden moeten zijn.

4.2    Aan de orde is de vraag of appellant door niet in het keuringsrapport te vermelden dat sprake is van botsclerose van doornuitsteeksels en van kleinere afstanden dan normaal tussen de doornuitsteeksels   aan de achterste borstwervels, te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts behoort te betrachten ten opzichte van het paard met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen (artikel 14, aanhef en onder a, WUD).

4.3    Het Veterinair Beroepscollege stelt voorop dat het Veterinair Tuchtcollege terecht de ratio van een juist en volledig keuringsrapport legt bij het belang van een veterinair verantwoord gebruik van het betrokken dier. Buiten dit belang

heeft het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder a, van de WUD niet in zijn

algemeenheid de strekking het vertrouwen van belanghebbenden in de juistheid en volledigheid van een door een dierenarts verstrekt keuringsrapport te beschermen.

4.4     Gelet op bedoeld belang voor de gezondheid van het gekeurde paard vertonen de ter zitting overgelegde röntgenopnamen, die door appellant gemaakt zijn bij gelegenheid van de keuring, niet zodanige afwijkingen aan de rug van het paard , dat hiervan bij een keuring als de onderhavige in het keuringsrapport melding had moeten worden gemaakt. Dit zou slechts anders kunnen zijn geweest indien het verzoek om de drie extra röntgenopnamen door of namens klaagster ondubbelzinnig en verifieerbaar was gemotiveerd door verwijzing naar bepaalde fysieke verschijnselen, of indien appellant bij de keuring van het paard klinische afwijkingen geconstateerd zou (moeten) hebben.

4.5    Het Veterinair Beroepscollege constateert, dat de verklaringen van partijen, hiervoor onder 4.1 weergegeven, ter zake van de vraag of appellant bij gelegenheid van de keuring op de hoogte is geweest van een specifieke reden waarom om het maken van röntgenfoto’s van de rug van het paard is gevraagd, elkaar tegenspreken. Aan de verklaring van R d.d. 6 november 2006 op dit punt kent het Veterinair Beroepscollege geen doorslaggevende betekenis toe, nu deze verklaring dateert van na het moment waarop het contact is ontstaan en overigens geen steun vindt in het dossier.

Uit  andere feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid, dat hetgeen klaagster ter zake heeft aangevoerd juist is.

Appellant heeft voorts bij de keuring van het paard geen klinische afwijkingen geconstateerd, en niet kan worden geoordeeld dat hij zodanige afwijkingen had moeten constateren.

De conclusie is dat geen grond bestaat voor het oordeel  dat appellant overeenkomstig het onder 4.4 overwogene in het keuringsrapport melding had moeten maken van de geringe veranderingen (lichte sclerosering) die zichtbaar zijn op de röntgenopnamen van de rug van het paard.

Het voorgaande brengt met zich dat het onderdeel van de klacht, dat door het Veterinair Tuchtcollege gegrond is verklaard, niet kan slagen.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd en dat de klacht van klaagster dient te worden afgewezen.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

-        verklaart het beroep gegrond

-        vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, met inbegrip van de maatregel welke bij deze uitspraak is opgelegd

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. M.J. Kuiper, mr. G. van der Wiel, drs. K. van Muiswinkel (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts), in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris mr. C.M. Lubbers en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 12 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                    w.g.Voorzitter

Voor eensluidend afschrift

Secretaris