ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0066 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5430

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0066
Datum uitspraak: 04-09-2009
Datum publicatie: 14-10-2009
Zaaknummer(s): 5430
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onduidelijkheid over rol verweerster als advocaat wederpartij (in kader echtscheiding).

4 september 2009

No.  5430

Hof van Discipline

Beslissing

Naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerster,

tegen:

klager.

1.   Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 9 februari 2009, onder nummer H125-2008, aan partijen toegezonden op 10 februari 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en als maatregel een enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 9 maart 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  brief met bijlage van verweerster van 15 april 2009;

- antwoordmemorie van klager.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 juni 2009, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3. De klacht

  De klacht houdt het volgende in:

 Verweerster heeft klager onjuist geïnformeerd over een te voeren echtscheidingsprocedure. Verweerster stelde dat klager een procureur nodig had terwijl de wederpartij een eenzijdig verzoek tot echtscheiding had kunnen indienen. Het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding en het bijbehorend convenant is onder dwaling en bedrog tot stand gekomen.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2. De ex-echtgenote van klager heeft verweerster in november 2006 verzocht een echtscheidingsprocedure tegen klager aanhangig te maken en daarbij de voorkeur uitgesproken voor een regeling in overleg met klager. Verweerster heeft vervolgens een conceptverzoek tot echtscheiding en een conceptconvenant opgesteld en heeft deze stukken bij brief van 13 december 2006 aan haar cliënte toegezonden, met de bevestiging van de afspraak dat haar cliënte de inhoud met klager zou bespreken en klager zou vragen of hij tot een gemeenschappelijke regeling bereid was.

4.3 Vervolgens heeft  op 5 januari 2007 op het kantoor van verweerster een gesprek tussen verweerster, klager en diens ex-echtgenote plaatsgevonden, waarbij onder andere het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen aan de orde is geweest. Na dit gesprek heeft verweerster de tekst van het convenant aangepast en aan partijen toegezonden. Bij brief van 10 januari 2007 heeft verweerster aan klager bevestigd dat op 5 januari 2007 de afspraak was gemaakt dat verweerster een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding zou indienen, maar dat zij alleen “raadsvrouwe”  van de ex-echtgenote van klager was. Verweerster heeft klager verder gewezen op de mogelijkheid om een “second opinion” te vragen bij een andere advocaat.

4.4 Klager en diens ex-echtgenote hebben na een vervolggesprek op 18 januari 2007 met verweerster het convenant getekend, waarna het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding door verweerster bij de rechtbank is ingediend. Nadat de echtscheiding was uitgesproken heeft klager zich tot een andere advocaat gewend die namens klager hoger beroep heeft ingesteld.    

4.5 Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De beoordeling

5.1 In haar eerste grief voert verweerster aan dat de raad de grondslag van de klacht van klager heeft verlaten door te overwegen dat verweerster, gelet op de meningsverschillen tussen partijen, ten onrechte zou hebben nagelaten om klager naar een andere advocaat te verwijzen en daardoor de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou hebben geschaad. Deze grief van verweerster treft doel. De klacht houdt, zoals door de raad vastgesteld en door partijen als juist aanvaard, in dat verweerster klager onjuist heeft geïnformeerd en dat het gemeenschappelijk verzoekschrift en het convenant (daarom) onder dwaling en bedrog tot stand zijn gekomen. De raad heeft derhalve niet op grondslag van de klacht beslist en heeft de klacht in zoverre ten onrechte gegrond verklaard. Gelet op dit oordeel kan de tweede grief, die slechts ziet op het geval dat de eerste grief ongegrond zou worden verklaard, onbesproken blijven.

5.2 Het hof zal moeten beoordelen of verweerster klager onjuist heeft geïnformeerd en of (mede daardoor) het gemeenschappelijk verzoek en het convenant onder dwaling en bedrog tot stand is gekomen. Daartoe heeft klager aangevoerd dat verweerster door de vermelding op haar briefpapier ten onrechte de indruk bij klager heeft gewekt dat zij scheidingsbemiddelaar was. Ook zou zij klager ten onrechte hebben meegedeeld dat een eenzijdig echtscheidingsverzoek niet mogelijk was en dat zij daarom ook procureur van klager moest zijn. Verweerster zou het overleg met klager bovendien hebben gevoerd in een situatie waarin klager in de war was door alle stress en zijn handicap, waarmee klager doelt op de gevolgen van een recente hersenbloeding en op de situatie waarin klager bij zijn nieuwe werkgever verkeerde.

5.3. Het hof stelt voorop dat een advocaat die partijen bijstaat op de wijze zoals verweerster dat heeft gedaan, grote zorgvuldigheid dient te betrachten in de wijze waarop hij partijen voorlicht en uitleg geeft over de gevolgen van een en ander. Vaststaat dat verweerster bij haar brief van 10 januari 2007 aan klager heeft meegedeeld dat zij, ook bij een gemeenschappelijk verzoek, advocaat (“raadsvrouwe”) van (alleen) de ex-echtgenote zou blijven en dat klager met betrekking tot het gemeenschappelijk verzoek en het convenant een second opinion kon inwinnen bij een andere advocaat, zodat het voor klager voldoende duidelijk moet zijn geweest dat verweerster niet de gemeenschappelijke belangen van beide partijen behartigde. Op dit punt heeft verweerster jegens klager voldoende zorgvuldigheid in acht genomen. Dat verweerster in dezelfde brief de (niet weersproken) afspraak heeft bevestigd dat klager de helft van de kosten van  verweerster voor haar rekening zou nemen leidt niet tot een ander oordeel, hoewel de wijze waarop verweerster de verdeling van de advocaatkosten heeft verwoord niet de schoonheidsprijs verdient en zij er beter aan had gedaan uitdrukkelijk te vermelden dat deze afspraak tussen partijen was gemaakt tijdens de bespreking van 5 januari 2007. In het licht van het voorgaande is het niet waarschijnlijk dat verweerster klager heeft voorgehouden dat een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding de enige mogelijkheid voor partijen zou zijn.

5.4 Op het verwijt dat verweerster door het gebruik van haar briefpapier bij klager de indruk zou hebben gewekt dat zij scheidingsbemiddelaar was, is klager na het gemotiveerde verweer van verweerster (waarbij zij onder andere naar afschriften van dat briefpapier heeft verwezen) niet meer teruggekomen.

5.5. Tegenover de gemotiveerde ontkenning door verweerster dat zij op de hoogte was van de omstandigheden waarin klager naar zijn zeggen tijdens de gesprekken met verweerster verkeerde, heeft klager het tegendeel onvoldoende aannemelijk kunnen maken. Gelet op hetgeen verweerster mede onder verwijzing naar de met klager gevoerde correspondentie heeft aangevoerd, is evenmin voldoende aannemelijk geworden dat verweerster, gebruik makend van de omstandigheden waarin klager zou hebben verkeerd en onder valse voorwendsels ten aanzien van de alternatieven die klager ten dienste stonden, toch een gemeenschappelijk echtscheidingverzoek heeft ingediend, vergezeld van het door beide partijen getekende convenant. Het hoger beroep van klager en de daaruit voortgevloeide tussenbeschikking van het Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch van 3 juni 2008 leiden niet tot een ander oordeel.

5.6. Ten overvloede overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat partijen het tijdens het gesprek met verweerster op 5 januari 2005 niet aanstonds volledig eens waren over het ouderlijk gezag, de omgangsregeling en over de financiële regelingen, voor verweerster geen aanleiding hoeft te zijn geweest om klager aanstonds naar een andere advocaat te wijzen. Uit het feit dat klager uiteindelijk het convenant heeft ondertekend mag worden afgeleid dat partijen het op deze punten eens zijn geworden. Bovendien heeft verweerster klager na het betreffende gesprek op de mogelijkheid van een second opinion gewezen, van welke mogelijkheid klager geen gebruik heeft gemaakt.   

5.6 Uit het voorgaande volgt dat ook de derde grief van verweerster gegrond is. De beslissing van de raad zal daarom worden vernietigd en de klacht zal alsnog ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 9 februari 2009;

- verklaart de klacht  alsnog ongegrond.