ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0197 Raad van Discipline Amsterdam 09-005A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0197
Datum uitspraak: 23-06-2009
Datum publicatie: 14-12-2009
Zaaknummer(s): 09-005A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Zorg en kwaliteit van dienstverlening aan klager onvoldoende. Klacht ongegrond.

BESLISSING d.d. 23 juni 2009

in de zaak 09-005A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 8 januari 2009 binnengekomen klacht van:

de heer

k l a g e r

tegen:

mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1.         verloop van de procedure:

1.1              Bij brief van 6 januari 2009, door de raad ontvangen op 8 januari 2009, heeft de deken van  de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2              De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 7 april 2009 in aanwezigheid van klager, en verweerster, bijgestaan door mr. I.M.B. Kramer. Ten behoeve van klager was ter zitting een Marokkaanse tolk aanwezig, de heer M. Melehi te Amsterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3              De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken en van de stukken genummerd 1-25 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2.         de klacht:

2.1              De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

a.       klager heeft overgehaald een kansloze procedure te beginnen;

b.      klager heeft verzuimd te wijzen op het proceskostenrisico.

2.2              Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerster volgens klager de norm, vastgelegd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

3.         feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1              Verweerster heeft klager en diens dochter bijgestaan in een geschil met de basisschool van deze dochter. In de maand december 2006 escaleerde het geschil en bij klager bestond vanaf dat moment het vermoeden dat deze escalatie was terug te voeren op discriminatie. Klager heeft verweerster vervolgens verzocht om te bezien of de ervaringen van zijn dochter op de school zich zouden lenen voor toetsing door de Commissie Gelijke Behandeling. Verweerster heeft de mogelijkheden van de gang naar die Commissie, de Klachtencommissie voor het Katholieke Onderwijs maar ook de gang naar de gewone rechter onderzocht.

3.2              Bij brief van 30 maart 2007 bericht verweerster aan klager:

“Ik zal -zoals besproken- een dagvaarding opstellen waarin ik vorder dat aan J. leermiddelen ter beschikking zullen worden gesteld en bijles wordt gegeven om ervoor te zorgen dat zij geen (verdere) leerachterstand oploopt. Ik zal aan de rechter verzoeken om aan niet-nakoming een dwangsom te verbinden.

Verder heeft u mij laten weten J. “kapot is gemaakt” door de wijze waarop de school met haar is omgegaan. Om die reden stel ik voor om in kort geding tevens (een voorschot op) een schadevergoeding te eisen vanwege door haar geleden schade.

Tevens zal ik uw klacht aan de Landelijke klachtencommissie voorleggen. Zowel de dagvaarding als de klachtbrief zult u eerst in concept ontvangen alvorens deze worden verzonden. De klachtencommissie zal beoordelen of uw klachten (on) gegrond zijn en zonodig een advies uitbrengen.”

3.3              Bij brief van 3 april 2007 heeft verweerster aan klager concepten van de in 3.2 genoemde stukken gezonden.

3.4              Bij dagvaarding van 26 april 2007 heeft verweerster namens klager de school in kort geding gedagvaard ten overstaan van de voorzieningenrechter te Amsterdam. Bij vonnis van 16 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd met veroordeling van klager in de proceskosten.

4.         beoordeling van de klacht

4.1              Voorop staat dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen, met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De advocaat moet zijn cliënt wel duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van zijn cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster onder klachtonderdeel a zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2              Niet is gebleken dat verweerster klager het starten van een kansloze procedure heeft geadviseerd. Nadat verweerster twee gesprekken met klager heeft gevoerd en zich in het dossier heeft verdiept heeft zij klager in haar brief van 30 maart 2007 helder uiteengezet met welke aanpak de belangen van klager -in de visie van verweerster- het beste zouden zijn gediend, welke aanpak naar het oordeel van de raad op voorhand zeker niet als kansloos moet worden ingeschat. Klager is kennelijk akkoord gegaan met de door verweerster voorgestelde procedures, want daarna heeft verweerster klager concepten toegestuurd waaronder een conceptdagvaarding in kort geding. Ook daarmee is klager kennelijk akkoord gegaan. Bovendien is verweerster ter zitting geconfronteerd met feiten die klager haar voorafgaande aan de procedure niet had meegedeeld. De raad acht het niet-ondenkbaar dat verweerster na (eerdere) kennisname van die feiten een andere processtrategie zou hebben gekozen. Hoe dan ook, aan verweerster valt bedoelde onwetendheid niet te verwijten. Het lag op weg van klager verweerster van alle feiten te voorzien. De raad begrijpt dat klager niet blij is met het minder bevredigende resultaat van de procedure, doch daarmee is niet gezegd dat verweerster bij de behandeling daarvan kennelijk onjuist is opgetreden en klager bij voorbaat een kansloze procedure heeft geadviseerd. Klager heeft voor het overige geen concrete feiten aangevoerd, die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel. Klachtonderdeel (a) is ongegrond.

4.3              Met betrekking tot klachtonderdeel (b) heeft verweerster aangevoerd dat zij klager tijdens haar besprekingen en telefoongesprekken wel heeft gewezen op het risico van een proceskostenveroordeling, maar dat zij dit niet schriftelijk heeft bevestigd. De raad acht het minder gelukkig dat verweerster klager niet schriftelijk hierop heeft gewezen. In het geheel van de beoordeling van verweersters wijze van behandeling van klagers zaak acht de raad dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel (b) is derhalve ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. J.R. Goppel, mr. A. de Groot, mr. B. Roodveldt, mr. M.L.F.J. Schyns, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2009.

voorzitter                                                                                                      griffier

Deze beslissing is in afschrift op 23 juni 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

-       klager

-       verweerster

-       de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-       de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

-       klager

-       verweerster

-       de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-       de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek ;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoonnummer 076 -548 4607.

* * * * *