ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0194 Raad van Discipline Amsterdam 08-321A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0194
Datum uitspraak: 29-06-2009
Datum publicatie: 14-12-2009
Zaaknummer(s): 08-321A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Communicatie en nazorg. Verweer betwisting handtekening niet besproken met de cliënt. Berisping.

RAAD VAN DISCIPLINE  

                                                in het ressort Amsterdam

Beslissing d.d. 29 juni 2009

in de zaak 08-321A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 november 2008 bij de raad binnengekomen klacht van:

mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

de heer mr.

 v e r w e e r d e r

1.         Verloop van de procedure:

1.1       Bij brief van 7 november 2008, door de raad ontvangen op 10 november 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2       De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 21 april 2009. Klaagster en verweerder zijn beiden in persoon verschenen.

1.3       Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4       De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genummerd 1 t/m 14 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst, en van de brief van klaagster van 27 februari 2009.

2.         De klacht:

2.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

            a.          nauwelijks iets voor klaagster heeft gedaan en niets van zich heeft laten horen tot aan het vonnis;

            b.         zonder overleg met klaagster en in strijd met de waarheid in de procedure heeft aangevoerd dat de handtekening onder een contract niet van klaagster afkomstig was, hetgeen klaagster pas uit het vonnis duidelijk werd;

            c.          klaagster niet heeft geïnformeerd omtrent de gevolgen van het vonnis en niet bereikbaar is geweest nadat klaagster het vonnis had ontvangen;

            d.         niet heeft gewezen op de mogelijkheid dat de kwestie alsnog met de wederpartij kon worden geregeld, hetgeen klaagster pas na raadpleging van derden duidelijk werd;

            e.         geadviseerd heeft de betalingen aan de tegenpartij te staken.

3.                  Feiten:

Voor  de beoordeling van de klacht zal, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.1              Klaagster werd ziek tijdens het volgen van een opleiding bij het Scheidegger instituut, waardoor zij de opleiding niet meer kon volgen. Zij heeft verweerder ingeschakeld om zich te verweren tegen de vordering tot betaling van het cursusgeld, die door de financieringsmaatschappij van het Scheideggerinstituut in maart 2005 bij het kantongerecht te Amsterdam aanhangig was gemaakt..

3.2              Verweerder heeft  in maart 2005 een intakegesprek met klaagster gehad en het eerste dat klaagster na zijdens verweerder vernam was  het vonnis van de kantonrechter van 11 april 2006.

3.3              De kantonrechter te Amsterdam overweegt in dat vonnis als volgt: “voorts verweert gedaagde zich met de stelling dat het niet haar handtekening is die onder het formulier (...) staat. Dit verweer moet worden verworpen.... “. Uit het vonnis blijkt verder dat de procedure schriftelijk is gevoerd: er heeft geen zitting plaatsgevonden.

De kantonrechter overweegt in het genoemde vonnis voorts nog: “Zij (klaagster) kan volgens Scheidegger ook nu nog een beroep doen op art. 5b van de algemene voorwaarden, als zij maar bewijst dat ze vanwege invaliditeit niet aan de opleiding kan deelnemen. In dat geval kan de vordering worden beperkt tot € 68,07“.  Nadat klaagster het vonnis had ontvangen heeft zij diverse malen getracht schriftelijk en telefonisch in contact te komen met verweerder, hetgeen niet is gelukt.

3.4              Klaagster stelt dat zij nog steeds – wegens een zogenaamde BKR-registratie - hinder ondervindt van het juridisch onjuiste advies de betalingen aan haar tegenpartij te staken. Eerst ter zitting heeft verweerder betwist dat hij dat heeft geadviseerd, hij stelt juist het omgekeerde geadviseerd te hebben.

Verweerder heeft de deken niet geantwoord op zijn herhaalde verzoeken te reageren op de klacht. Dat heeft verweerder pas mondeling ter zitting gedaan. Verweerder heeft zich per 1 januari 2009 van het tableau laten schrappen.

4.         Beoordeling van de klacht:

4.1              Met betrekking tot de klachtonderdelen a en b stelt de raad vast dat verweerder klaagster heeft bijgestaan in een procedure waarin is gere- en gedupliceerd waarbij verweerder een derde in vrijwaring heeft aangesproken. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij de processtukken niet in concept aan klaagster heeft toegezonden en dat hij de door hem voorgestane strategie in de procedure niet met klaagster heeft besproken. Met name het verweer dat de handtekening onder het contract niet van klaagster afkomstig was - hetgeen zij uitdrukkelijk betwist - had verweerder niet mogen voeren zonder uitdrukkelijke instemming van klaagster en zonder haar op de eventuele consequenties van een en ander te wijzen.  Verweerder had dit met klaagster moeten bespreken en hij had het besprokene schriftelijk moeten vast leggen. Verweerder heeft op geen enkele manier aangetoond en zelfs niet aannemelijk gemaakt dat hij dit heeft gedaan. Verweerder is dan ook ernstig tekortgeschoten in zijn wijze van behandelen van de zaak en in zijn communicatie met klaagster. Klachtonderdeel a  en b zijn  gegrond.

4.2       Nu verweerder ter zitting ook heeft erkend dat hij geen uitleg heeft gegeven over het voor klaagster teleurstellende vonnis, heeft hij niet de vereiste (na)zorg geboden. Dat klemt temeer nu de rechter in het vonnis nog wijst op een mogelijke opening. Weliswaar valt niet vast te stellen of dat klaagster nog had kunnen baten, van verweerder had mogen worden verwacht dat hij het vonnis voorzien van commentaar en uitleg toestuurde, hetgeen hij heeft nagelaten. Klachtonderdelen c en d zijn gegrond.

4.3       De raad kan in deze procedure niet vaststellen of verweerder wel of niet geadviseerd heeft betalingen te staken.  

            Klachtonderdeel e is ongegrond.

5.                  Maatregel:

5.1              Op grond van alle omstandigheden acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. De raad neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting van 21 april 2009 van de raad een viertal klachtzaken tegen verweerder zijn behandeld met telkens een vergelijkbaar patroon, waarbij in elke zaak één of meer klachtonderdelen gegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

-         verklaart klachtonderdelen a, b, c, en d gegrond;

-         verklaart de klachtonderdeel e ongegrond;

-         legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus  gewezen door Mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. M. le Belle, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. B.C. Romijn, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2009.

voorzitter                                                                               griffier

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

-       klaagster

-       verweerder

-       de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-       de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

-              klaagster

-              verweerder

-              de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-              de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen door:

-       verweerder

-       de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na  verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a.           Per post :

                      Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.          Bezorging :

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.           Per fax :

Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.

d.          Telefonische informatie :  

        076- 548 46 07