ECLI:NL:TACAKN:2009:YH0086 Accountantskamer Zwolle 09/657 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2009:YH0086
Datum uitspraak: 14-10-2009
Datum publicatie: 11-10-2009
Zaaknummer(s): 09/657 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van zowel de 6-jaarstermijn als de 3-jaarstermijn voor het indienen van een klacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 14 oktober 2009

in de zaak met nummer 09 / 657 WTRA AK van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[X] B.V.,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

drs. [Y] ,

accountant-administratieconsulent,

wonende en k antoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

(a) het op 6 mei 2009 per e-mail ingekomen, ongedateerde, als klaagschrift te beschouwen geschrift, met bijlagen;

(b) de op 27 mei 2009 ingekomen brief van 26 mei 2009 van klaagster aan de Accountantskamer, met bijlagen, houdende een nadere specificatie van de klacht;

(c) het op 29 juli 2009 ingekomen verweerschrift van betrokkene, gedateerd 28 juli 2009;

(d) de (fax)brief van 27 augustus 2009 van de advocaat van betrokkene aan de Accountantskamer, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 31 augustus 2009, waar aanwezig waren: - aan de zijde van klaagster - haar bestuurder A, tot bijstand vergezeld van mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, advocaat te Meerssen en - aan de zijde van betrokkene - betrokkene drs. Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. E. Hoogendam, advocaat te Gorinchem.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht (klaagster aan de hand van een pleitnota, die aan de Accountantskamer is overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de in 1.3 vermelde pleitnota, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op 18 juni 2001 werd tussen 1 B.V. (de rechtsvoorgangster van klaagster) en 2 B.V. (een vennootschap van betrokkene) overeengekomen de aankoop van een meerderheidsbelang in het aandelenkapitaal van 3 B.V. door 2 B.V. van 1 B.V. (een beheersvennootschap van de directeur/aandeelhouder van klaagster, A, hierna: A). De levering van de aandelen vond - blijkens de notariële akte daarvan - plaats op 19 juli 2001.

2.2 Bij deze koopovereenkomst is, zoals nader uitgewerkt in voormelde notariële akte van overdracht, tevens overeengekomen dat 3 B.V. tot een bedrag ad € 250.201,71 (Hfl. 551.372,92) rekening-courant schulden van 1 B.V. en 4 B.V. zou overnemen.

2.3 1 B.V. heeft tevens haar kantoorpand te [plaats] aan 2 B.V. verkocht en op 9 november 2001 geleverd. Bij brief van 9 november 2001 heeft de notaris aan zowel (de rechtsvoorgangster van) klaagster als aan 2 B.V. een specificatie van de afrekening toegezonden, waaruit blijkt dat het overgrote deel van de koopsom aan de Rabobank [plaats] is overgemaakt.

Bij faxbrief van 15 november 2001, gericht aan A, bestuurder van klaagster, berichtte de Rabobank [plaats] op welke wijze zij de aan haar overgemaakte koopsom heeft verdeeld. Uit deze afrekening blijkt dat de Rabobank Hfl. 214.215,09 heeft aangewend ter vereffening van een openstaande rekening-courantschuld van 1 B.V. en Hfl. 415.000,-- ter (uiteindelijke) vereffening van een schuld van 4 B.V.

2.4 Drs. B RA (hierna: B), die destijds compagnon was van betrokkene in het kantoor 5, heeft de jaarrekening 2001 van 3 B.V. opgemaakt en op 5 maart 2003 van een samenstellingsverklaring voorzien en op die zelfde datum aan de directie en aandeelhouders van die vennootschap toegezonden. In de balans, behorende bij deze jaarrekening, en blijkens de daarbij behorende toelichting, is opgenomen dat 3 B.V. een langlopende schuld heeft aan 2 B.V. in verband met een door de laatste aan 3 B.V. verschafte lening voor de overname van de hiervoor onder rechtsoverweging 2.2 vermelde schulden van 1 B.V. en 4 B.V.

Deze jaarrekening is ter goedkeuring besproken op de algemene vergadering van aandeelhouders van 3 B.V. op 9 mei 2003, op welke vergadering - blijkens de notulen ervan en tijdens de mondelinge behandeling door hemzelf bevestigd - onder anderen A aanwezig was en bij welke vergadering expliciet de verwerking van de overname van deze schulden in de jaarrekening aan de orde is gekomen. Over deze verwerking bestond verschil van mening tussen de aandeelhouders.

2.5 In de overnamebalans per 1 mei 2001 van 3 B.V. is als kortlopende schuld voormeld bedrag eveneens opgenomen. Deze overnamebalans is op 18 juni 2001 door A voor akkoord mede ondertekend.

2.6 De jaarrekening 2002 van 6 B.V. (de rechtsopvolgster van 3 B.V.) is door betrokkene opgemaakt en op 22 januari 2004 van een samenstellingsverklaring voorzien en op die zelfde datum naar de directie en aandeelhouders van die vennootschap (onder wie A) gezonden. In de balans, behorende bij deze jaarrekening, is wederom de langlopende schuld aan 2 B.V. opgenomen.

2.7 A , heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij al vanaf het moment van de (gedeeltelijke) overname van 3 B.V. aan Y en B heeft laten weten dat hij van opvatting was dat Y als belanghebbende bij 3 B.V. en B in verband met zijn partnerschap met betrokkene onvoldoende onafhankelijk waren om de jaarrekeningen op te stellen en samenstellingsverklaringen af te geven.

2.8 A is nog geruime tijd op basis van een managementovereenkomst commercieel directeur van 3 B.V. geweest. Op 31 december 2004 heeft 1 B.V. haar resterende aandelenpakket in 3 B.V. aan 2 B.V. overgedragen. Vanaf de gedeeltelijke overname in 2001 van 3 B.V. door 2 B.V. hebben zich veel strubbelingen voorgedaan tussen A en betrokkene. Deze hebben onder meer geleid tot het voeren van een procedure tussen 6 B.V. (rechtsopvolgster van 3 B.V.) en 1 B.V. bij de rechtbank Maastricht. Deze procedure is op 16 januari 2006 beëindigd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, waarbij voormelde partijen hebben verklaard dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van geschillen die in het verleden zijn ontstaan en dat deze kwijting ook gold voor de heren A en Y in privé en voor 2 B.V.

3. De klacht

3.1 De klacht betreft, zoals de Accountantskamer deze begrijpt, blijkens (de 5e alinea van) het oorspronkelijke klaagschrift en uit de als bijlage daarbij gevoegde brief van 2 maart 2009 van de advocaat van klaagster aan 2 B.V. en zoals ter zitting nader toegelicht, het navolgende.

3.2 Betrokkene heeft als bestuurder van 2 B.V. ten onrechte niet ervoor gezorgd dat - conform de overeenkomst van 18 juni 2001 en de akte van levering van 19 juli 2001 - de rekening-courantschulden op 3 B.V. zouden komen te rusten, zodat de Rabobank per november 2001 niets te vereffenen zou hebben gehad.

3.3 Betrokkene heeft als (feitelijk) bestuurder van 3 B.V. / 6 B.V. ervoor gezorgd dat op de balans in de jaarrekeningen 2001 en 2002 ten onrechte is opgenomen dat 2 B.V. een vordering op 3 B.V. / 6 B.V. heeft, voortvloeiende uit een aan deze vennootschap verstrekte lening waarmee deze vennootschap rekening-courantschulden van 1 B.V. en 4 B.V. aan de Rabobank zou hebben overgenomen, terwijl 1 B.V. deze schulden aan de Rabobank (door verrekening door de Rabobank met de door haar ontvangen koopsom met betrekking tot het verkochte onroerend goed als gemeld in rechtsoverweging 2.3) zelf heeft voldaan.

3.4 Betrokkene heeft in zijn hoedanigheid van accountant-administratieconsulent de jaarrekening 2002 van 6 B.V. (de rechtsopvolgster van 3 B.V.) opgemaakt en van een samenstellingsverklaring voorzien, zulks in strijd met het beginsel van onafhankelijkheid nu betrokkene bestuurder is van de vennootschap 2 B.V. en tevens (feitelijk) bestuurder van 6 B.V.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het navolgende.

4.2 Betrokkene heeft ter zitting primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht jegens hem, daartoe stellende -zakelijk weergegeven - dat die klacht betrekking heeft op handelen van hem dat zich meer dan zes jaren voor het moment van indiening van de klacht heeft voorgedaan, althans dat dat handelen - in elk geval - meer dan drie jaren voor dat moment door klaagster is geconstateerd.

4.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

4.4 Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.5 Het aan betrokkene gemaakte verwijt dat hij door middel van de door hem bestuurde onderneming 2 B.V. er niet voor heeft gezorgd dat 3 B.V. na de levering van aandelen in haar kapitaal op 19 juli 2001 de litigieuze rekening-courantschulden aan de Rabobank heeft overgenomen, zodat de Rabobank per november 2001 in verband met deze schulden niets meer te verrekenen had, betreft een (vermeend) nalaten van betrokkene van meer dan 6 jaar voor het moment van indienen van de klacht door klaagster op 6 mei 2009.

Voorts dient geconstateerd te worden dat klaagster daags na verzending van de faxbrief van de Rabobank [plaats] van 15 november 2001 aan haar bestuurder, A, op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat voormelde Rabobank de aan klaagster toekomende koopsom van het door haar aan 2 B.V. verkochte onroerend goed grotendeels heeft aangewend ter delging van schulden van (de rechtsvoorgangster van) klaagster en 4 B.V., zodat klaagster vele jaren en in ieder geval meer dan drie jaar voor het indienen van haar klacht van het gewraakte nalaten op de hoogte was.

Deze constateringen brengen elk voor zich mee dat de klacht in dit onderdeel niet-ontvankelijk is en de accountantskamer derhalve niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of het gewraakte nalaten feitelijk gegrond is en, zo ja, of dat nalaten van betrokkene in privé een schending van (artikel 5 van) de destijds geldende verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten oplevert.

4.6. Over het aan betrokkene gemaakte verwijt over zijn betrokkenheid bij het opnemen op de balans van een schuld aan 2 B.V. in de jaarrekening 2001 van 3 B.V. wordt als volgt geoordeeld:

Vast is komen te staan dat betrokkenes toenmalige kantoorgenoot B de jaarrekening 2001 van 3 B.V. heeft opgemaakt en deze op 5 maart 2003 van een samenstellingsverklaring heeft voorzien en gezonden aan de directie en aandeelhouders van die vennootschap en voorts, dat deze jaarrekening ter goedkeuring is besproken en vastgesteld op de algemene vergadering van aandeelhouders van 3 B.V. op 9 mei 2003, bij welke vergadering naast betrokkene - blijkens de notulen ervan en zoals tijdens de terechtzitting door hemzelf bevestigd - onder anderen A aanwezig was en dat tijdens die vergadering expliciet de verwerking van de overname van de litigieuze schulden aan de orde is gekomen. Van die bemoeienis, voor zover het betreft het aandeel van betrokkene in de vaststelling van de jaarstukken, was klaagster derhalve per 9 mei 2003 op de hoogte, derhalve ruimschoots meer dan 3 jaar voorafgaand aan het indienen van de onderhavige klacht.

Gezien het feit dat B op 5 maart 2003 de door hem opgemaakte jaarstukken aan de directie en aandeelhouders van 3 B.V. heeft gezonden en A op dat moment zowel lid van die directie was en zijn beheersvennootschap mede-aandeelhoudster was, dient ervan te worden uitgegaan dat klaagster in ieder geval kort na 5 maart 2003 en ruim voor de aandeelhoudersvergadering van 9 mei 2003 van de overige bemoeienis van betrokkene bij het opmaken van de jaarstukken 2001 op de hoogte was, hetgeen ook zijn bevestiging vindt in de verklaring ter zitting van A dat hij vanaf de aanvang van de gedeeltelijke overname door 2 B.V. van 3 B.V. betrokkene en B heeft laten weten dat hij hen onvoldoende onafhankelijk achtte om de jaarrekening van 3 B.V. op te stellen.

De Accountantskamer concludeert derhalve dat de overige bemoeienis van betrokkene bij het opstellen van die jaarrekening, anders dan het mede vaststellen daarvan, heeft plaats gevonden meer dan zes jaren voor het indienen van deze klacht en dat overigens klaagster van die overige bemoeienis ruimschoots meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht op de hoogte was.

Het vorenstaande brengt mee dat de klacht ook in dit onderdeel niet-ontvankelijk is.

4.7 Over het aan betrokkene gemaakte verwijt dat hij in zijn hoedanigheid van accountant-administratieconsulent de jaarrekening 2002 van 6 B.V. heeft opgemaakt en van een samenstellingsverklaring heeft voorzien en daarin (wederom) de schuld aan 2 B.V. heeft opgenomen, wordt als volgt geoordeeld:

Vast is komen te staan dat door betrokkene in die hoedanigheid op 22 januari 2004 deze jaarrekening is opgesteld en van een samenstellingsverklaring is voorzien en in de bijbehorende balans wederom de langlopende schuld aan 2 B.V. is opgenomen. Op die zelfde datum zijn deze stukken naar de directie en aandeelhouders van die vennootschap (onder wie A in diens hoedanigheid van directielid van 3 B.V. en zijn hoedanigheid van directeur-aandeelhouder van klaagsters rechtsvoorgangster 1 B.V., welke vennootschap toen nog minderheidsaandeelhoudster was van 3 B.V.) toegezonden. Het is dan ook aannemelijk dat A, en dus klaagster, kort daarna en in ieder geval meer dan 3 jaar voor het indienen van onderhavige klacht van de inhoud van die jaarstukken en de betrokkenheid bij het opmaken daarvan door Y op de hoogte was. Wat dat laatste betreft geldt zulks temeer nu A ter zitting heeft verklaard al van de aanvang van de (gedeeltelijke) overname van 3 B.V. door 2 B.V. aan betrokkene heeft laten weten dat hij hem onvoldoende onafhankelijk achtte om de jaarrekening van 3 B.V. op te stellen.

Het vorenstaande brengt mee dat de klacht ook in deze onderdelen niet-ontvankelijk is.

De accountantskamer merkt daarbij op dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij achteraf van oordeel is dat hij niet als accountant-administratieconsulent deze jaarstukken had moeten opmaken en van een samenstellingsverklaring had moeten voorzien, aangezien hij hierin niet onafhankelijk was.

4.8 Het vorenstaande samenvattende komt de accountantskamer tot het oordeel dat de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk is.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de onderhavige klacht jegens betrokkene niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. H. de Hek (rechterlijke leden), drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Accountantskamer van 14 oktober 2009.

_________ __________

secretaris voorzitter