ECLI:NL:TACAKN:2009:YH0056 Accountantskamer Zwolle 09/1159 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2009:YH0056
Datum uitspraak: 07-12-2009
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/1159 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie: Niet meewerken aan periodieke preventieve toetsing. Verplichting tot medewerking geldt ook voor accountant die een klein(er) kantoor drijft.     Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BP3805 (www.rechtspraak.nl)

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 7 december 2009

in de zaak met nummer 09 / 1159 WTRA AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA),

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

Gemachtigde: mr. M.L. Batting te ‘s-Gravenhage,

t e g e n

[Y] ,

accountant-administratieconsulent,

wonende en kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 13 juli 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 9 juli 2009, met bijlagen;

-         het op 13 augustus 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen verweerschrift van betrokkene van 12 augustus 2009, met bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 oktober 2009, waar aanwezig waren: - aan de zijde van klager - diens gemachtigde mr. M.L. Batting, advocaat te ‘s-Gravenhage, vergezeld van H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als de NOvAA en - aan de zijde van betrokkene - betrokkene [Y] AA in persoon.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht (de gemachtigde van klager aan de hand van een aan de Accountantskamer overgelegde pleitnota) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de hiervoor onder 1.3 vermelde pleitnota, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is onder nummer 4762 ingeschreven in het AA-accountantsregister bij de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (hierna: NOvAA).

2.2 Op 5 oktober 2006 heeft een collegiale toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene plaatsgevonden. De Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: Raad van Toezicht) is op 23 november 2006 op basis van de bevindingen van het toetsingsteam tot een negatief eindoordeel gekomen over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk.

2.3 De Raad van Toezicht heeft betrokkene een termijn van twee jaar gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk dient te worden aangepast aan de normen in artikel 3 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing. De Raad van Toezicht heeft daarbij vermeld dat na afloop van deze termijn een hertoetsing van de accountantspraktijk zal plaatsvinden.

2.4 Bij brief van 24 januari 2008 is betrokkene medegedeeld dat zijn accountantspraktijk voor hertoetsing in aanmerking kwam. Daarbij heeft de Raad van Toezicht betrokkene verzocht ten behoeve van de uit te voeren toetsing een aantal vragenlijsten ingevuld en ondertekend aan de Raad van Toezicht te retourneren. Voorts heeft de Raad van Toezicht betrokkene in de gelegenheid gesteld een gemotiveerd verzoek tot vrijstelling in te dienen.

2.5 Bij brief van 19 februari 2008 heeft betrokkene de Raad van Toezicht bericht dat hij binnenkort, indien het werk hem dit toestaat, een en ander zal behandelen.

2.6 Bij brief van 15 juli 2008 heeft de Raad van Toezicht betrokkene bericht dat hertoetsing van zijn accountantspraktijk zal plaatsvinden op 28 november 2008. Ten behoeve van de hertoetsing heeft de Raad van Toezicht de oriënterende vragenlijst meegezonden en betrokkene verzocht deze binnen twee weken na ontvangst, ingevuld en ondertekend aan de Raad van Toezicht te retourneren.

2.7 Vanwege het uitblijven van een reactie van de kant van betrokkene heeft de Raad van Toezicht op 19 november 2008 telefonisch contact met hem opgenomen. De Raad van Toezicht heeft betrokkene daarbij verzocht de oriënterende vragenlijst ingevuld en ondertekend te retourneren. Betrokkene heeft echter aangegeven daarvoor geen tijd te hebben en de toetsers niet tot zijn praktijk toe te zullen laten. Ter bevestiging van zijn standpunt heeft betrokkene op 20 november 2008 een kopie van zijn brief van 19 februari 2008 aan de Raad van Toezicht gezonden.

2.8 Bij e-mailbericht van 21 november 2008 heeft één van de geselecteerde toetsers, W. Bakker AA/CB, de Raad van Toezicht bevestigd dat betrokkene geen medewerking aan de hertoetsing wil verlenen. Bakker heeft daarbij vermeld dat betrokkene hem nog als reden heeft opgegeven dat hij wil afwachten welke nieuwe richtlijnen door de Raad van Toezicht zullen worden vastgesteld voor de kleinere (parttime werkende) kantoren.

2.9 Bij brief van 24 november 2008 heeft de Raad van Toezicht betrokkene bericht dat de hertoetsing op 28 november 2008 zal komen te vervallen, aangezien betrokkene heeft medegedeeld de toetsers niet te zullen ontvangen. De Raad van Toezicht heeft betrokkene voorts bericht dat hij zijn advocaat zal verzoeken hem te sommeren alsnog medewerking te verlenen aan de bij zijn accountantspraktijk uit te voeren hertoetsing. Daarbij heeft de Raad van Toezicht erop gewezen dat, indien betrokkene medewerking blijft weigeren, diens handelen aan de tuchtrechter zal worden voorgelegd.

2.10 Bij brief van 10 maart 2009 is betrokkene namens de Raad van Toezicht gesommeerd alsnog te voldoen aan zijn verplichting medewerking te verlenen aan de hertoetsing. Daarbij is betrokkene erop gewezen dat, indien hij zou persisteren in zijn weigering, een klacht bij de tuchtrechter zal worden ingediend. 

2.11 Betrokkene heeft bij brief van 15 maart 2009 op deze sommatie gereageerd en wederom te kennen gegeven dat hij, zodra zijn werk hem dit toestaat, een en ander zal behandelen.

2.12 Bij brief van 1 mei 2009 is betrokkene namens de Raad van Toezicht verzocht toe te lichten om welke reden hij op dit moment geen medewerking kan verlenen aan de hertoetsing, maar eerst zodra de werkzaamheden hem dit toelaten. Op deze laatste brief is een reactie uitgebleven.

3. De klacht

De klacht houdt, blijkens het klaagschrift en de daarop namens klager ter zitting gegeven toelichting, het volgende verwijt in.

3.1 Betrokkene heeft - in strijd met in het bijzonder de artikelen 3, tweede lid, en 12 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing en artikel 8, eerste lid van de Verordening op de Raad van Toezicht beroepsuitoefening AA’s (hierna: Verordening op de Raad van Toezicht) - ­zijn medewerking aan de hertoetsing van zijn accountantspraktijk onthouden, ondanks dat hij daartoe ruimschoots en herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld.

3.2 Hiermee heeft betrokkene in strijd gehandeld met artikel 24 lid 3 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (verder: Wet AA), op grond waarvan de verordeningen van de NOvAA verbindend zijn voor haar leden. Betrokkene heeft daarmee een inbreuk op de verordeningen van de NOvAA gemaakt in de zin van artikel 51 lid 1 Wet AA en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 De onderhavige klacht heeft betrekking op, kort gezegd, een handelen of nalaten in strijd met verordeningen van de NOvAA. De verordeningen van de NOvAA zijn op grond van artikel 24, derde lid, van de Wet AA verbindend voor de leden en organen van de NOvAA. Uit artikel 51, eerste lid, van de Wet AA volgt dat het handelen in strijd met een verordening van de NOvAA tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Deze bepaling houdt immers onder meer in:

"De Accountant-Administratieconsulent is bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van:

 a. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;"

4.2 De in het onderhavige geval toepasselijke verordeningen zijn a) de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing en b) de Verordening op de Raad van Toezicht.

4.3 De uitvoering van de in de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing en de Verordening op de Raad van Toezicht opgenomen bevoegdheden is door het bestuur van de NOvAA bij mandaat opgedragen aan de Raad van Toezicht.

4.4 Op grond van artikel 2 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing wordt een accountantspraktijk, teneinde de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te beoordelen, in beginsel eenmaal in de zes jaar aan toetsing onderworpen.

4.5 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toet-sing dient de accountant ervoor te zorgen dat de accountantspraktijk waarin hij optreedt beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, de omvang en het belang van de opdrachten (niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles) en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA.

4.6 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing verleent de accountant medewerking aan de toetsing van het stelsel van kwali-teitsbeheersing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt. Artikel 7, tweede lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing bepaalt vervolgens dat het bestuur van de NOvAA (bij mandaat vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht) vaststelt welke accountantspraktijken voor een bepaald jaar voor toetsing in aanmerking komen. Dit wordt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing minimaal zes weken van tevoren aan de betrokken accountantspraktijk gemeld.

4.7 Artikel 10 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing regelt de taken die het toetsingsteam in het kader van de uitvoering van de toetsing heeft, en wel als volgt:

"1. Het toetsingsteam bespreekt direct na afloop van de toetsing met de accountantspraktijk hetgeen is waargenomen tijdens de toetsing.

2. Het toetsingsteam stelt binnen een door het bestuur te stellen termijn na de eindbespreking een toetsingsverslag samen.

3. Het toetsingsverslag als bedoeld in het tweede lid omvat naast de waarnemingen van het toetsingsteam tevens een gemotiveerd voorstel voor een oordeel als bedoeld in artikel 11, vierde lid."

4.8 De Raad van Toezicht stelt krachtens mandaat op basis van het toetsingsverslag een eindoordeel vast. De leden vier en vijf van artikel 11 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing bepalen daaromtrent:

"4. Het eindoordeel kan als volgt luiden:

a. het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet aan de daaraan te stellen eisen;

b. het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.

5. In het geval dat het eindoordeel luidt als omschreven in het vierde lid, onder b, van dit artikel:

- dient de accountantspraktijk binnen een door het bestuur te stellen termijn een door het bestuur goed te keuren verbeterplan in; en

- stelt het bestuur een termijn waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing dient te worden aangepast aan de normen als bedoeld in artikel 3."

4.9 Na afloop van de termijn, als bedoeld in artikel 11 lid vijf, binnen welke het stelsel van kwaliteitsbeheersing dient te worden aangepast, vindt op grond van artikel 12 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing een hertoetsing plaats.

4.10 In dezen is voorts van belang het bepaalde in artikel 8 Verordening op de Raad van Toezicht, te weten:

"1. De accountant dient op eerste aanvraag van de Raad alle gevraagde inlichtingen te verstrekken, inzage in zijn dossiers te geven en toe te staan dat afschriften worden gemaakt.

2. De accountant spant zich ervoor in dat de accountantspraktijk waarin hij optreedt, op dezelfde wijze aan een toetsing of onderzoek zijn medewerking verleent als waartoe hijzelf is gehouden.

3. De accountant is met betrekking tot de in dit artikel neergelegde verplichtingen ontheven van zijn plicht tot geheimhouding zoals is geregeld in artikel A-140.1 van de Verordening Gedragscode."

4.11 Ten slotte zijn van toepassing de door iedere accountant in acht te nemen fundamen-tele beginselen als genoemd in artikel A-100.4 van de Verordening Gedragscode (VGC).

4.12 Betrokkene heeft niet betwist dat hij, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid werd gesteld, ­zijn medewerking aan de hertoetsing van zijn accountants-praktijk heeft onthouden.

4.13 Betrokkene heeft ter zitting als verweer aangevoerd dat aan de eisen en normen die door de NOvAA worden gesteld aan de wijze van beroepsuitoefening van de leden, relatief eenvoudig kan worden voldaan door grote accountantskantoren, maar dat de NOvAA met het uitvaardigen van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing onvoldoende rekening heeft gehouden met de kleine accountantskantoren als dat van betrokkene, die daaraan slechts moeizaam en met het maken van veel kosten kunnen voldoen, en dat hij de door velen bepleite aanpassing van die Verordening heeft willen afwachten.

4.14 Van de zijde van klager is - eveneens ter zitting - hiertegenover gesteld dat vele andere kleine kantoren wel hebben weten te voldoen aan bedoelde eisen en normen die gesteld worden aan de wijze van beroepsuitoefening. Voorts is door klager nader aangevoerd dat bedoelde Verordening weliswaar per 1 januari 2009 is aangepast doch dat die aanpassingen niet inhouden dat bedoelde eisen en normen zijn komen te vervallen, nu aan kleine kantoren met de aangepaste Verordening slechts wat meer ruimte is gegeven om aan die eisen en normen een eigen invulling te geven. Volgens klager is die aanpassing in de Verordening, zo blijkt uit de hertoetsing van andere kleine kantoren, adequaat. Betrokkene heeft het één noch het ander bestreden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat betrokkene zich vanaf december 2006 veel moeite heeft getroost om het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing op het vereiste niveau te brengen. In de hiervoor onder 2.5, 2.7 en 2.11 weergegeven reacties van betrokkene klinkt veeleer door dat hij hieraan geen prioriteit, tijd en aandacht wilde geven. In ieder geval moet de Accountantskamer vaststellen dat betrokkene nimmer aan de NOvAA, althans de Raad van Toezicht, het hiervoor in 4.13 weergegevene kenbaar heeft gemaakt.

4.15 De Accountantskamer is daarom, maar in het bijzonder ook op grond van het feit dat betrokkene geen medewerking heeft willen verlenen aan hertoetsing van zijn accountantspraktijk, van oordeel dat het verweer betrokkene niet kan baten.

4.16 De Accountantskamer acht het in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep en in overeenstemming met het fundamentele beginsel van professionaliteit dat een accountant-administratieconsulent aan op hem vanwege de NOvAA rustende verplichtingen op adequate wijze en binnen redelijke termijn voldoet, zodat de NOvAA aan de in het algemeen belang aan deze opgedragen taak, te weten onder meer het bevorderen van een goede beroepsuitoefening, kan voldoen.

4.17 Op grond van het vorenstaande is komen vast te staan dat betrokkene een inbreuk heeft gemaakt op de verordeningen van de NOvAA in de zin van artikel 51 lid 1 Wet AA en dat hij aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 24 lid 3 Wet AA, op grond waarvan de verordeningen van de NOvAA verbindend zijn voor haar leden. Betrokkene heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen, voortvloeiende uit artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing en artikel 8 van de Verordening op de Raad van Toezicht, door geen medewerking te verlenen aan de toetsing van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt. Door zich niet te houden aan die regelgeving heeft betrokkene voorts niet professioneel gehandeld in de zin van de VGC (artikelen A-100.4 juncto A-150.1). Betrokkene is aldus nalatig geweest in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA (artikel 51, eerste lid sub a. van de Wet AA). De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.18 Op grond van artikel 2 van de Wet tuchtrechtspraak accountants kan de Accountants-kamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen dat het, ondanks diverse aanmaningen, onthouden van ­zijn medewerking aan de hertoetsing van zijn accountantspraktijk duidt op een gebrek aan besef bij betrokkene van het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de naleving van de hiervoor onder 4.17 genoemde verordeningen, die de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken. Betrokkene moet zwaar worden aangerekend dat hij door zijn afwijzende houding geen inzicht heeft betoond in het belang van de onderhavige toetsing voor het werk van een accountant, noch enige sensitiviteit heeft getoond voor de - voor een goede uitoefening van het accountantsberoep van belang zijnde - onderzoekstaak van de Raad van Toezicht.

4.19 Anderzijds houdt de Accountantskamer bij het opleggen van een maatregel en het bepalen van de zwaarte ervan rekening met de omstandigheden a) dat, blijkens het verhandelde ter zitting, de hertoetsing van betrokkenes accountantspraktijk zich hoofdzakelijk zou toespitsen op de dossierinrichting aldaar, b) dat betrokkene er blijk van heeft gegeven inmiddels de ernst van de situatie in te zien en c) dat hij ter zitting heeft verklaard thans andere prioriteiten te willen stellen, zodat hij over een half tot driekwart jaar zijn zaak voor hertoetsing gereed zal hebben.

4.20 Alles in aanmerking nemende, waaronder ook het feit dat een eerdere tuchtrechtelijke klacht tegen betrokkene - zij het ruim vijf jaar geleden en ter zake van andere feiten dan de onderhavige - gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel, acht de Accountantskamer in dit specifieke geval oplegging van de maatregel van schriftelijke berisping en een geldboete passend en geboden. Bij de beslissing tot het opleggen van slechts een berisping en een geldboete en het bepalen van de hoogte van deze laatste, beoogt de Accountantskamer te bewerkstellingen dat betrokkene alsnog binnen een aanvaardbare termijn zal voldoen aan zijn uit de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing voortvloeiende verplichtingen door uiterlijk vanaf 1 juli 2010 medewerking te verlenen aan hertoetsing van zijn accountantspraktijk.

Betrokkene wordt erop gewezen dat hij bij niet tijdige voldoening aan deze verplichting zich blootstelt aan indiening door klager van een nieuwe tuchtrechtelijke klacht, in welk geval het voor de hand ligt dat de Accountantskamer dan heeft te overwegen of een - al dan niet tijdelijke - doorhaling passend en geboden is. Betrokkene wordt er voorts op gewezen dat, bij niet tijdige betaling van de op te leggen boete, de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.21 Aan het schriftelijkheidsvereiste van de berisping wordt voldaan door de opneming ervan in het dictum van deze uitspraak. De voorzitter van de NOvAA dient ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 van de Wet tuchtrechtspraak accountants, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet AA wordt opgenomen.

4.22 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht gegrond;

-         legt ter zake aan betrokkene op:

o       de maatregel van berisping

 en

o       een geldboete van € 1.000,-- (éénduizend euro), welke boete binnen één maand na het uitvaardigen van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer door betrokkene dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ’s-Gravenhage onder vermelding van het zaaksnummer 09/1159 WTRA AK;

-         verstaat dat de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgt voor opname van genoemde tuchtrechtelijke maatregel in het register.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en E.A. Maan, rechterlijke leden, D.J. ter Harmsel AA en P.A.S. van der Putten RA, accountantsleden, in tegenwoordigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Accountantskamer van 7 december 2009.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter