ECLI:NL:TACAKN:2009:YH0004 Accountantskamer Zwolle 09/752 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2009:YH0004
Datum uitspraak: 01-12-2009
Datum publicatie: 24-06-2010
Zaaknummer(s): 09/752 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: - geen medewerking verlenen aan collegiale (her)toetsing     Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BW0810 (www.rechtspraak.nl)

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING

ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 1 december 2009 in de zaak met nummer 09 / 752 WTRA AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (de NOvAA),gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R,

gemachtigde: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y, accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],B E T R O K K E N E.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken:

- het op 27 mei 2009 ingekomen klaagschrift, gedateerd 26 mei 2009, met bijlagen;

- het op 7 juli 2009 ingekomen verweerschrift, gedateerd 6 juli 2009, met bijlagen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 7 september 2009. Betrokkene is verschenen. Namens klager zijn verschenen gemachtigde mr. M.L. Batting en H. Geerlofs.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht (klager aan de hand van een pleitnota, die aan de Accountantskamer is overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de in 1.3 vermelde pleitnota, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.2 Op 11 juni 2004 heeft een toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene

- 1 B.V. - plaatsgevonden door de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten, hierna te noemen de Raad.

2.3 Op 24 september 2004 is de Raad tot een negatief oordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van deze accountantspraktijk gekomen. De Raad heeft aan betrokkene een termijn van twee jaar gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk diende te worden aangepast aan de normen van artikel 3 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT). In zijn beslissing heeft de Raad aangegeven dat na twee jaar, derhalve na 24 september 2006, een hertoetsing van de accountantspraktijk zou plaatsvinden.

2.4 Op 24 januari 2008 heeft de Raad de accountantspraktijk van betrokkene - bij de NOvAA toentertijd geregistreerd onder de naam 2 B.V. - geselecteerd voor (her)toetsing op grond van de VPPT.

2.5 Ter voorbereiding van deze (her)toetsing door de Raad, heeft betrokkene op 28 januari 2008 een vragenlijst ‘ten behoeve van de Periodieke Preventieve Toetsing 2008’ en een ‘Selectievragenlijst’ ingevuld en ondertekend aan de Raad geretourneerd.

2.6 Op gestelde vragen heeft betrokkene onder meer geantwoord dat zijn accountantspraktijk één vestiging had, dat daarin één accountant-administratieconsulent werkzaam was, dat deze accountantspraktijk niet binnen één jaar beëindigd zou worden en dat door deze accountantspraktijk beoordelings-, assurance- en aan assurance verwante opdrachten werden uitgevoerd.

2.7 Bij brief van 7 februari 2008 heeft betrokkene de Raad bericht dat 1B.V. met ingang van 14 januari 2008 haar activiteiten heeft gestaakt en deze heeft overgedragen aan de op hetzelfde adres gevestigde 3 B.V. Uit de bij deze brief gevoegde, en op 14 januari 2008 gedateerde koopovereenkomst blijkt dat de bedoelde overdracht inhoudt de overdracht van het "totale" cliëntenbestand en de handelsnaam en dat deze overdracht op 1 januari 2008 zou ingaan. 3 B.V. als ook 1 B.V. hebben zich - getuige hun briefpapier - in 2008 bediend van hetzelfde emailadres (emailadres), telefoonnummer (telefoonnummer) en faxnummer (faxnummer).

2.8 Volgens een uittreksel uit het handelsregister stond op 3 april 2008 de onderneming 1 B.V. ingeschreven in het handelsregister van de Kamers van Koophandel, met betrokkene als bestuurder en enig aandeelhouder en onder meer als doelomschrijving het optreden als openbaar accountant.

2.9 In antwoord op een vraag van de Raad van 5 maart 2008 heeft betrokkene bij brief van 10 maart 2008 aan de Raad laten weten dat bij 3 B.V. geen accountants werkzaam waren. Deze brief heeft betrokkene geschreven op briefpapier van ‘2 ’ .

2.10 Bij brief van 27 maart 2008 van de Raad aan betrokkene deelt de Raad mee er van uit te gaan dat binnen de praktijk 2 van betrokkene dan wel binnen de op hetzelfde adres gevestigde 3 B.V. professionele diensten in de zin van de Verordening gedragscode (AA’s), hierna te noemen VGC, werden verricht. De Raad baseerde zijn vermoeden mede op het feit dat betrokkene als openbaar accountant stond ingeschreven in het register.

2.11 In een telefoongesprek met de Raad op 28 maart 2008 en bij brief van 1 april 2008 aan de Raad heeft betrokkene uiteengezet binnen de besloten vennootschap 2 B.V. geen accountantspraktijk meer te voeren. Hij heeft daarbij nogmaals aangegeven dat het totale cliëntenbestand aan 3 B.V. was verkocht. Voor de vraag of die vennootschap nog professionele (accountants)diensten verleende, verwees hij naar de directie van die vennootschap. Hij heeft tevens aangegeven niet bereid te zijn om aan een heronderzoek zijn medewerking te verlenen.

2.12 Bij brieven van 25 april 2008 en 14 mei 2008 heeft de Raad vervolgens 3 B.V. - t.a.v. de heer A - verzocht om de Raad te informeren over wat de specifieke aard van de werkzaamheden voor het overgenomen cliëntenbestand van 1 B.V. was en of er bij haar één of meer accountant-administratieconsulenten werkzaam waren. Hierop is geen reactie ontvangen.

2.13 Bij brieven van 30 juni 2008 en 29 juli 2008 heeft de Raad "3 B.V., t.a.v. de heer mr. drs. Y", verzonden aan het kantooradres van betrokkene, bericht dat zijn brief van 1 april 2008 aan de Raad een tal van onduidelijkheden en tegenstrijdigheden en een twijfelachtige inhoud bevatte. De Raad heeft betrokkene medegedeeld, krachtens artikel 7, derde lid van de Verordening op de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (VRvT) ter plekke onderzoek naar de praktijksituatie van betrokkene te komen doen.

2.14 De brief van 29 juli 2008 is door de heer A namens 3 B.V. aan de Raad geretourneerd omdat de brief niet voor deze vennootschap bestemd zou zijn.

2.15 Bij brieven van 17 oktober, 20 november en 10 december 2008, verzonden aan een voormalig woonadres van betrokkene, heeft de Raad aan betrokkene medegedeeld dat er voldoende grondslag aanwezig was om te veronderstellen dat betrokkene nog altijd werkzaam was als openbaar accountant en is betrokkene verzocht zijn medewerking aan een hertoetsing op 15 december 2008 te verlenen. Tevens is hem verzocht vragenlijsten in te vullen en ondertekend retour te zenden. Deze brieven hebben betrokkene niet bereikt.

2.16 Bij brief van 10 maart 2009, verzonden aan het kantooradres van betrokkene, heeft de gemachtigde van de Raad betrokkene gesommeerd binnen 10 werkdagen te berichten alsnog aan een hertoetsing ter plekke zijn medewerking te verlenen, bij gebreke waarvan een tuchtklacht zou worden ingediend.

2.17 Naar aanleiding van deze brief is er tussen betrokkene en de gemachtigde verschillende malen overleg gevoerd, waarin betrokkene dan weer wel en dan weer niet bereid was om de verlangde medewerking te verlenen. Op 25 mei 2009 heeft betrokkene bericht alsnog bereid te zijn medewerking te verlenen, indien hij daarvoor geen vergoeding in rekening gebracht zou worden. Klager is hierop niet ingegaan.

2.18 Betrokkene stond ten tijde van het hem verweten nalaten en staat nog steeds als openbaar accountant ingeschreven in het accountantsregister bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (WAA).

3. De klacht

3. Klager verwijt betrokkene dat hij zijn medewerking aan (her)toetsing ter plekke van zijn accountantspraktijk heeft onthouden, ondanks dat hij daartoe ruimschoots en herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld. Daarmee heeft betrokkene naar de mening van klager in strijd gehandeld met artikel 24, derde lid WAA, op grond waarvan verordeningen verbindend zijn voor haar leden.

4. Beoordeling

4.1 Op grond van artikel 51 WAA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze Wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 De Accountantskamer stelt voorop dat in een tuchtprocedure als de onderhavige het in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de accountant-administratieconsulent tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister bedoeld in artikel 36, eerste lid WAA, en aldus op grond van artikel 24, derde lid, jo artikel 2, eerste lid van die wet gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen van de NOvAA na te leven.

4.4 Op grondslag van artikel 24, eerste en tweede lid WAA, zijn onder meer de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT), de Verordening op de Raad van Toezicht beroepsuitoefening AA’s (VRvT), en de Verordening Gedragscode AA’s (VGC) vastgesteld.

4.5 Ingevolge de VPPT wordt een accountantspraktijk in beginsel eenmaal per zes jaar aan toetsing onderworpen om de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te kunnen beoordelen. Op grond van artikel 3 van deze verordening dient de accountant medewerking te verlenen aan de toetsing van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt. Als het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, vindt na afloop van een daartoe bepaalde termijn een hertoetsing plaats.

4.6 Onder accountantspraktijk, genoemd onder 4.5, wordt de accountantspraktijk zoals gedefinieerd in de VGC verstaan. Voor zover hier van belang betreft dit:

de organisatorische eenheid waarbij een Accountant-Administratieconsulent werkzaam is of waaraan een Accountant-Administratieconsulent verbonden is en waarbinnen één of meer Accountants-Administratieconsulenten of registeraccountants voor een cliënt bedrijfsmatig professionele diensten verrichten, bestaande uit assurance-opdrachten of aan assurance verwante opdrachten en eventueel overige opdrachten, die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 5 van de Wet toezicht accountantsorganisaties bedoelde vergunning; of

de accountantsorganisatie ter zake van uitgevoerde professionele diensten bestaande uit assuranceopdrachten of aan assurance verwante opdrachten en eventueel overige opdrachten, die niet onder de werkingssfeer van de Wet toezicht accountantsorganisaties vallen.

4.7 Onder accountant, genoemd onder 4.5, wordt de openbaar accountant zoals gedefinieerd in de VGC verstaan. Voor zover hier van belang is dit:

de Accountant-Administratieconsulent die is ingeschreven in het register van artikel 36 WAA en die werkzaam is bij of verbonden is aan een accountantspraktijk.

4.8 Ingevolge de VRvT houdt de Raad toezicht op de beroepsuitoefening door accountants-administratieconsulenten.

Ten behoeve van deze taak - met in achtneming van de grenzen van de hem door het bestuur van de NOvAA verleende mandaat en volmacht - voert de Raad op grond van artikel 7, tweede lid VRvT de periodieke toetsing op grond van de VPPT uit en kan de Raad voorts op grond van artikel 7, derde lid VRvT een onderzoek instellen indien sprake is van een redelijk vermoeden van niet naleving van voor accountants geldende beroepsnormen.

Op grond van de artikelen 3 VPPT en 8 VRvT dient de accountant - kort weergegeven - zijn medewerking aan de toetsing of het onderzoek te verlenen.

4.9 De Raad heeft betrokkene in vervolg op het negatieve oordeel van 24 september 2004 verzocht medewerking te verlenen aan een periodieke toetsing van de accountantspraktijk en heeft in het kader daarvan betrokkene eveneens verzocht mede te werken aan een door de Raad in te stellen onderzoek naar de praktijksituatie van betrokkene ten kantore. Betrokkene heeft hieraan niet meegewerkt omdat hij vindt en ook bij de Raad naar voren heeft gebracht dat hij sedert 1 januari 2008 geen accountantspraktijk meer voert.

4.10 In essentie is aldus de vraag aan de orde of betrokkene zijn medewerking aan deze (her)toetsing en/of onderzoek ter plekke heeft mogen weigeren.

4.11 De Accountantskamer beoordeelt deze vraag als volgt.

4.12 Het stelsel van toetsing op grond van de VPPT, mede gezien de relevante bepalingen van de VRvT en met name artikel 7, derde lid van die regeling, brengt naar het oordeel van de Accountantskamer met zich dat in het kader van de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een (her)toetsing als bedoeld in artikel 3, tweede lid VPPT juncto artikel 8, eerste lid VRvT de accountant, anders dan betrokkene meent, die medewerking niet zonder meer mag onthouden, indien hij van oordeel is dat hij geen accountantspraktijk voert. De accountant kan een dergelijke medewerking slechts onthouden, indien geoordeeld moet worden dat de Raad ten tijde van het verzoek tot medewerking geen redelijk vermoeden kan hebben dat de accountant werkzaam is in een accountantspraktijk. De andersluidende opvatting van betrokkene zou met zich brengen dat de toezicht-houdende taak van de Raad op eenvoudige wijze door de accountant zou kunnen worden doorkruist en daardoor onuitvoerbaar zou worden, hetgeen strijdig is met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.13 In onderhavige kwestie was naar het oordeel van de Accountantskamer van zo’n redelijk vermoeden bij de Raad zonder meer sprake en wel vanwege het navolgende.

Betrokkene heeft zijn inschrijving als openbaar accountant in het accountantsregister van de NOvAA na 1 januari 2008 gehandhaafd. Voorts stond de vennootschap 1 B.V., hoewel wellicht zoals door betrokkene naar voren is gebracht om andere redenen, nog ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met als doelomschrijving het optreden als openbaar accountant. Daarnaast heeft betrokkene - naar hij stelt - zijn handelsnaam en totale cliëntenbestand per 1 januari 2008 verkocht aan 3 B.V., terwijl die vennootschap is gevestigd op hetzelfde adres en van dezelfde contactgegevens gebruik maakte als 1 B.V. en terwijl betrokkene nog op 28 januari 2008 op de selectievragenlijst periodieke preventieve toetsing heeft aangegeven dat op dat moment (nog) beoordelingsopdrachten of andere assuranceopdrachten of aan assurance verwante opdrachten door hem werden uitgevoerd.

Daarbij overweegt de Accountantskamer dat voor zover betrokkene ter zitting naar voren heeft gebracht dat die beantwoording samenhing met drie cliënten die geen deel uit maakten van het verkochte cliëntenbestand maar pas op een later moment zijn overgegaan naar een andere accountantspraktijk, dit - wat hier overigens van zij - ten tijde van het verzoek tot medewerking aan het onderzoek aan de Raad niet bekend was, zodat deze daar ook geen rekening mee kon houden. Deze stelling van betrokkene brengt overigens mee dat - anders dan hij eerder heeft gesteld - in ieder geval op 28 januari 2008 zijn accountantspraktijk nog niet geëindigd was. Ook overweegt de Accountantskamer dat, anders dan betrokkene ter zitting naar voren heeft gebracht, het tot zijn verantwoordelijkheid behoort en niet tot die van de NOvAA, om zorg te dragen voor een correcte inschrijving in het register nadat hij bepaalde werkzaamheden heeft gestaakt.

Aldus rustte op betrokkene de verplichting om aan de hertoetsing door de Raad mee te werken.

4.14 Een zelfstandige verplichting om de Raad ten kantore van betrokkene toe te laten bestond naar het oordeel van de Accountantskamer ook ten aanzien van het door de Raad op grond van artikelen 7, derde lid juncto 8, eerste lid VRvT gewenste onderzoek naar de praktijksituatie van betrokkene. Van een redelijk vermoeden in de zin van dit artikel was sprake nu het beschreven feitencomplex de Raad alle aanleiding kon geven om gerede twijfel te hebben aan de juistheid van de mededeling van betrokkene dat door deze geen accountantswerkzaamheden meer werden uitgevoerd.

4.15 Tenslotte overweegt de Accountantskamer in dit kader dat betrokkene er kennelijk van uit gaat dat, gerekend vanaf het moment dat hij niet meer optreedt in een accountantspraktijk, heronderzoek - en derhalve verplichte medewerking van betrokkene daaraan - na een eerder negatief oordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing, niet meer mogelijk is. Dat is onjuist. Niet in geschil is dat betrokkene in ieder geval tot de overdracht van voormelde drie cliënten aan een andere accountantspraktijk, althans tot 1 januari 2008, als openbaar accountant is opgetreden in een accountantspraktijk. Aldus was hij, in vervolg op de beslissing van de Raad van 24 september 2004, in ieder geval verplicht mee te werken aan de hertoetsing van de door hem gevoerde praktijk over de periode vanaf 24 september 2006 tot 1 januari 2008. Immers, krachtens die beslissing van de Raad diende het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene vanaf 24 september 2006 aan de normen van artikel 3, eerste lid VPPT te voldoen.

4.16 Nu betrokkene verplicht was zijn medewerking aan de (her)toetsing en/of het onderzoek naar het door hem verrichten van werkzaamheden als accountant te verlenen, handelde hij door zijn weigering in strijd met de VPPT en de VRvT. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De mededeling van betrokkene bij brief van 25 mei 2009 aan gemachtigde van klager, inhoudende dat hij bereid is aan een toetsing mee te werken, maakt dit niet anders. Betrokkene toonde die bereidheid te laat en bovendien onder een door hem gestelde voorwaarde die geen grond vindt in de betrokken toepasselijke regelingen.

4.17 De klacht is gelet op bovenstaande gegrond.

4.18 De Accountantskamer acht het niet naleven van voormelde verordeningen, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, een zware overtreding. De verordeningen beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken. Door zich niet te houden aan die regelgeving heeft betrokkene voorts niet professioneel gehandeld in de zin van de VGC (artikelen A-100.4 juncto A-150.1). Betrokkene moet worden aangerekend dat hij door zijn sterk afwijzende houding geen enkel inzicht heeft betoond in het belang van deze toetsing voor het werk van een accountant, noch enige sensitiviteit heeft getoond voor de onderzoekstaak van de Raad in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.19 In het licht van bovenstaande acht de Accountantskamer de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van 6 maanden passend en geboden.

De voorzitter van de NOvAA dient ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid WAA wordt opgenomen.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

verklaart de klacht gegrond;

legt ter zake de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid WAA voor de duur van zes maanden. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt daarna na ommekomst van zes maanden;

verstaat dat de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid WAA.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. W.F. Boele en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2009 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.