ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0346 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.582verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0346
Datum uitspraak: 07-12-2009
Datum publicatie: 21-12-2009
Zaaknummer(s): 2009.582verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing in verzet. De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond. De Kamer is het met de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 december 2009 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 september 2009 met nummer 290.2009 en het verzet met nummer 582.2009 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ] en [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter van deze kamer van 8 september 2009 is bij brief van 14 september 2009 aan klager verzonden.

Bij brief van 22 september 2009 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 december 2009.

2. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat:

a)         in voormelde beslissing niet is besproken dat hij in 1998 de huur heeft opgezegd in bijzijn van een getuige;

b)         uit het feit dat een opzichter is langs geweest blijkt dat hij wel degelijk de huur had opgezegd;

c en d) hij bij verstek is veroordeeld terwijl hij nooit een dagvaarding had ontvangen. Klager meent dat het in de brievenbus deponeren van een dagvaarding geen rechtsgeldige betekening is. Klager bestrijdt dat zijn advocate geen bezwaar heeft aangetekend tegen het verstekvonnis;

e)         zijn hospita mevrouw [     ] is geïntimideerd door medewerkers van de gerechtsdeurwaarder.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat het verzet ontvankelijk is.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat de dagvaarding in 1999 niet rechtsgeldig is betekend en dat de gerechtsdeurwaarders zijn hospita zou hebben geïntimideerd. Klager verzoekt om het vonnis van de Kantonrechter van 1 februari 1999 te seponeren dan wel onwettig te verklaren en een einde te maken aan de volgens hem onrechtvaardige achtervolging door de gerechtsdeurwaarders.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft  – voorzover hier van belang -overwogen:

4.2 Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in voormelde zin oplevert. Die vraag wordt ontkennend beantwoord op grond van het navolgende.

4.3 Niet in geschil is dat klager bij verstek is veroordeeld door de Kantonrechter. Uit een ingezonden kopie van de fax van de gerechtsdeurwaarders van 12 mei 1999, blijkt dat destijds een grosse van het vonnis aan de advocate van klager is toegezonden.

4.4 Klagers stelling dat zijn advocate in mei 1999 bezwaar zou hebben aangetekend tegen het vonnis van de Kantonrechter, wordt betwist door de gerechtsdeurwaarders. Klager heeft ook geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij een rechtsmiddel heeft aangewend tegen voormeld vonnis. Gelet op de betwisting door de gerechtsdeurwaarder wordt er vanuit gegaan dat dit niet is gebeurd.

4.5 Dit betekent dat klager het vonnis van de Kantonrechter in rechte niet meer kan aantasten. In elk geval niet via de onderhavige tuchtprocedure. De vraag of de dagvaarding voor de zitting van de Kantonrechter destijds rechtsgeldig is uitgebracht kan reeds daarom hier niet aan de orde komen. Wat er zij van de vraag of het wettelijk stelsel in Nederland dit mogelijk maakt: voor het ‘seponeren’ van een vonnis of het onwettig verklaren daarvan biedt een tuchtrechtprocedure als deze geen ruimte. Voorzover klager bedoeld heeft te stellen dat de onderhavige vordering inmiddels verjaard zou zijn, dient hij zich voor een antwoord op die vraag tot de civiele rechter te wenden.

4.6 Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde ‘ministerieplicht’. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder wettelijk verplicht is om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals hier het executeren van een vonnis.

4.7 Het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarders thans loonbeslag hebben gelegd betekent niet dat zij tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Zoals hiervoor uiteen is gezet lijken zij immers over een executoriale titel te beschikken en lijken zij te voldoen aan hun ministerieplicht.

4.5 Uit vorenstaande overwegingen volgt dat niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarders door de wijze waarop zij zich in het onderhavige geval van hun taak hebben gekweten de goede en onafhankelijke vervulling van het ambt, dan wel het aanzien daarvan, hebben beschaamd of belemmerd zodat wordt beslist als volgt.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1. Ter zitting heeft klager erkend dat hij bekend was met het verstekvonnis en dat hij daartegen geen verzet heeft ingesteld. Mede gelet daarop werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden naar het oordeel van de Kamer geen nieuwe licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht, en bieden deze gronden evenmin aanknopingspunten de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter, en mrs. G.H.I.J. Hage en

J.M. van der Weijden (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.