ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0345 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.546verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0345
Datum uitspraak: 07-12-2009
Datum publicatie: 21-12-2009
Zaaknummer(s): 2009.546verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing in verzet. Centraal staat de vraag of de voorzitter de door klager opgeworpen stellingen tot uitgangspunt kon nemen of meer onderzoek naar de klacht had moeten doen. Naar het oordeel van de Kamer is de voorzitter slechts gehouden die feiten in zijn beslissing te vermelden die voor de te nemen beslissing relevant zijn. Het betreft hier immers een beoordeling van een klacht in het kader van het tuchtrecht. In zijn inleidende klacht heeft klager een aantal stellingen weergegeven die door de voorzitter tot uitgangspunt zijn genomen bij de beoordeling van de klacht. Door klager is niet duidelijk gemaakt dat zijn klacht meer omvatte dan door de voorzitter in zijn beslissing is besproken. Verzet ongegrond verklaart.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM - 6

Beslissing van 7 december 2009 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 25 augustus 2009 met nummer 328.2009 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 546.2009 ingesteld door

[    ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde thans [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 2 september 2009 aan klager verzonden.

Bij brief van 7 september 2009 heeft klagers voormalige gemachtigde tegen de beslissing van de voorzitter op nader aan te voeren gronden verzet ingesteld.

Bij brief van 21 september 2009 heeft de huidige gemachtigde van klager zich gesteld en de gronden van verzet aangevuld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009 alwaar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder vergezeld door zijn gemachtigde zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 7 december 2009.

2. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat de weergave van de feiten in voormelde beslissing van de voorzitter niet (geheel) juist dan wel volledig is. Daarnaast merkt klager op dat ondanks herhaalde verzoeken daartoe van zijn advocaten door de gerechtsdeurwaarder niet dan wel niet adequaat is gereageerd.

Klager meent dat de voorzitter ten onrechte geen deugdelijk feitenonderzoek heeft gedaan en niet heeft onderkend dat klager zich beklaagde over de schade tijdens het transport, de ontbrekende specificaties en de ontbrekende waardetaxaties.

Klager meent dat de voorzitter miskent dat klager geen executiegeschil ex artikel 438 Rv kon starten en dat de gerechtsdeurwaarder terughoudendheid dient te betrachten bij verkoop van roerende zaken waarop een ander eigendomsrechten pretendeert.

Voorts miskent de voorzitter dat op de gerechtsdeurwaarder een zorgplicht rust met betrekking tot een bod dat in de buurt komt met de door hem gemaakte (en te maken) voorinschatting van de te verwachten opbrengst. Als laatste miskent de voorzitter dat uit de dossierstukken de minderopbrengst, de ontbrekende waardetaxaties en de verdwenen roerende zaken blijken.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat het verzet ontvankelijk is.

4. De inleidende klacht

4.1 In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat deze geen beslag had mogen leggen op de eigendommen van de VOF, dat hij de twee via zijn advocaat aangeboden biedingen heeft afgewezen en dat hij zich niet heeft vergewist van de waarde van de voertuigen.

4.2 Klager heeft aangevoerd dat hij samen met een ander sinds 31 mei 2006 een vennootschap onder firma heeft waarin hij zijn bedrijfsinventaris heeft ingebracht. Het bewijs hiervan heeft hij aan de gerechtsdeurwaarder getoond;

4.3 Tweemaal heeft zijn advocaat een bod tegen finale kwijting aan de gerechtsdeurwaarder gedaan. De gerechtsdeurwaarder is daarmee niet akkoord gegaan en heeft de executie voortgezet. De veiling heeft veel minder opgebracht dan de marktwaarde van de geveilde zaken en de opbrengst ligt onder de twee bedragen die zijn aangeboden ter finale kwijting.

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft de motoren die zijn geveild niet laten taxeren. Ook daardoor is de opbrengst veel te laag geweest.

4.5 Tussen de beslaglegging en de verkoop is veel voorraad verdwenen en niemand kan vertellen waar deze voorraden dan wel persoonlijke eigendommen zijn gebleven. Wat er in de container bleek te zitten klopt totaal niet met wat er op de voorradenlijsten beschreven stond. In de aanhangers en de motoren zaten ook spullen die nog behoorlijk veel waard waren. De gerechtsdeurwaarder heeft zich hier niet van vergewist. Volgens klager blijkt hieruit dat de gerechtsdeurwaarder totaal niet geschikt is om zijn werk uit te oefenen en dient hij hem schadeloos te stellen, aldus klager.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht samengevat overwogen dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake was. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie, zoals een verzoek tot opheffing van een beslag, voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde, in dit geval de vennootschap onder firma, eigendom pretendeert, het aan die derde is om zich tegen het beslag te verzetten. De enkele pretentie van derden, zelfs indien gestaafd door bewijsstukken, noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Bovendien is de gerechtsdeurwaarder pas na de beslaglegging op de hoogte gesteld van de oprichting van de vennootschap onder firma en bestonden er over deze vennootschap onduidelijkheden gelet op de data van inschrijving en oprichting.

5.3 De voorzitter heeft voorts overwogen dat het feit dat de twee aangeboden bedragen ter finale kwijting zijn afgewezen, aan de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten, omdat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder daarmee niet akkoord is gegaan.

5.4 Klager heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt, dat door toedoen van de gerechtsdeurwaarder de opbrengst van de openbare verkoop te laag zou zijn geweest en evenmin dat er zaken zijn verdwenen. Klager had op zijn minst te kennen moeten geven wat de marktwaarde was van de geveilde zaken en welke zaken er verdwenen zouden zijn.

5.5 Tenslotte heeft de voorzitter overwogen dat de onderhavige procedure zich niet leent voor toekenning van schadevergoeding, zo daartoe al aanleiding zou zijn.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Naar het oordeel van de Kamer is de voorzitter slechts gehouden die feiten in zijn beslissing te vermelden die voor de te nemen beslissing relevant zijn. Het betreft hier immers een beoordeling van een klacht in het kader van het tuchtrecht. In zijn inleidende klacht (door klager een dagboek genoemd) heeft klager een aantal stellingen weergegeven die door de voorzitter tot uitgangspunt zijn genomen bij de beoordeling van de klacht. Door klager is niet duidelijk gemaakt dat zijn klacht meer omvatte dan door de voorzitter in zijn beslissing is besproken. Dat er aan de klachtbrief meer relevante feiten zijn te ontlenen, maakt het voorgaande niet anders.

6.2 Niet valt in te zien waarom klager geen executiegeschil had kunnen aanspannen. Het betrof een geschil met betrekking tot de gelegde beslagen en de executoriale verkoop van de in beslaggenomen zaken. Al in de brief van de voormalige advocaat van klager van 7 juli 2006 wordt gesproken van een onrechtmatig beslag op grond van het feit dat de in beslaggenomen zaken in een vennootschap onder firma waren ingebracht. In die brief wordt ook gedreigd met het starten van een executie-kort geding. In een brief van 22 november 2006 deelt de voormalige advocaat van klager mede dat hij zich namens een derde tegen de openbare verkoop zal verzetten. Hieruit volgt dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat de derde zich tegen het beslag kon verzetten.

6.3 De voorzitter heeft ook terecht overwogen dat met een aanbod tegen finale kwijting alleen kan worden ingestemd indien de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder daarmee akkoord gaat. Nu de opdrachtgever niet akkoord wenste te gaan met het aanbod was de gerechtsdeurwaarder gehouden de executie voort te zetten.

6.4 Als hiervoor overwogen kon de voorzitter de stellingen van klager tot uitgangspunt nemen voor de beoordeling van de klacht. In het kader van een klachtprocedure is de voorzitter niet gehouden tot een onderzoek naar wat klager allemaal als klachtwaardig aanmerkt. In het tuchtrecht staat niet klager centraal maar wordt onderzoek gedaan naar eventueel tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder.

7. De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer daarom geen nieuwe licht op de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht die beslissing juist. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter, en mrs. G.H.I.J. Hage en

J.C.M. van der Weijden (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.