ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0343 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.265

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0343
Datum uitspraak: 07-12-2009
Datum publicatie: 21-12-2009
Zaaknummer(s): 2009.265
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Klacht dat het te lang heeft geduurd voordat uitvoering werd gegeven aan de opdracht tot het leggen van beslag. De kamer laat in het midden of de opdracht te lang heeft geduurd maar oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder, die uit zijn ambt was gezet, de opdracht terug had moeten sturen naar zijn collega die de opdracht ook had gekregen. Ook had de gerechstdeurwaarder moeten begrijpen dat hij geen ambtshandelingen meer kon verrichten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM - 6

Beslissing van 7 december 2009 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 265.2009 ingesteld door:

[    ],

namens [     ] te [     ],

klaagster,

tegen:

1. [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

2. [     ],

kandidaat gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 24 april 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Op 26 mei 2009 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van de gerechtsdeurwaarder ontvangen.

Bij brief van 12 oktober 2009 heeft klaagster meegedeeld de klacht tegen beklaagde sub 1 in te trekken, doch de klacht tegen beklaagde sub 2 te handhaven.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009.

Omdat beide partijen niet ter zitting zijn verschenen is hiervan geen proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 7 december 2009.

1. De feiten

a)                  Bij uitspraak van deze Kamer van 16 december 2008 is aan beklaagde sub 2 de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.

b)                 Bij Koninklijk Besluit van 6 maart 2009 is aan beklaagde sub 2 op zijn verzoek per 1 april 2009 ontslag uit het ambt van gerechtsdeurwaarder verleend.

c)                  De uitspraak van de Kamer van 16 december 2008 is door het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigd bij uitspraak van 24 maart 2009.

d)                 Klaagster heeft bij brief van 18 maart 2009 gericht aan (het kantoor van) de beklaagde 1 te [     ], opdracht verstrekt tot executie van een beschikking van de Rechtbank [     ] met het verzoek per omgaande tot beslaglegging over te gaan. Deze opdracht is doorgezonden aan beklaagde sub 2.

e)                  Bij brieven van 26 maart 2009 en 7 april 2009 aan beklaagde sub 1 heeft klaagster gerappelleerd en nogmaals verzocht per omgaande beslag te leggen.

f)                  Beklaagde sub 2 heeft op 8 april 2009 telefonisch aan (medewerkers van) klaagster meegedeeld dat het beslag was gelegd en op 14 april 2009 dat die dag conservatoir beslag zou worden gelegd.

g)                 Op 17 april 2009 heeft beklaagde sub 2 aan klaagster een rekening gezonden voor de gelegde beslagen.

h)                 Bij e-mail van 20 april 2009 heeft beklaagde sub 2 klaagster in reactie op een door haar aan (het kantoor van) beklaagde sub 1 gezonden brief van 15 april 2009 meegedeeld dat zij de door hem gezonden nota voor de beslagleggingen dient te betalen.

2. De klacht

Omdat de klacht tegen beklaagde sub 1 is ingetrokken wordt dat deel van de klacht niet besproken. Klaagster beklaagt zich er ten aanzien van beklaagde sub 2 over, samengevat, dat de beslaglegging onbehoorlijk lang op zich heeft laten wachten, dat deze zonder opdracht daartoe beslag heeft gelegd, alsmede over de wijze waarop deze zich uitdrukt in zijn e-mail van 20 april 2009

3. Het verweer van beklaagde sub 1

Omdat klaagster de klacht tegen beklaagde sub 1 heeft ingetrokken behoeft dit verweer hier niet te worden besproken.

4. Verweer van beklaagde sub 2

Beklaagde sub 2 stelt zich op het standpunt dat hij uitsluitend de beslagen heeft gedeclareerd en verder niets.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn (kandidaat) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2. Niet duidelijk is geworden wanneer de opdracht aan beklaagde sub 2 is verstrekt, zodat niet kan worden vastgesteld of deze de opdracht onbehoorlijk lang heeft laten liggen zoals gesteld wordt door klaagster. Zoals blijkt uit wat hiervoor onder de feiten is overwogen, is beklaagde sub 2 bij uitspraak van deze Kamer van 16 december 2008 uit het ambt van gerechtsdeurwaarder ontzet. Vervolgens heeft hij ontslag uit het ambt verzocht. Dit verzoek is bij KB van 6 maart 2009 per 1 april 2009 is ingewilligd. De ontzetting uit het ambt is op grond van de uitspraak van het Gerechtshof op 24 maart 2009 definitief geworden.

4.3. De Kamer is van oordeel dat beklaagde sub 2 had kunnen en moeten begrijpen dat hij de in de brief van klaagster van 18 maart 2009 aan beklaagde sub1 vervatte opdracht tot het verrichten van ambtshandelingen, nadat deze opdracht aan hem was doorgestuurd, had dienen terug te zenden aan beklaagde sub 1. Deze opdracht is zoals blijkt uit de aanhef van de brief immers uitdrukkelijk niet aan beklaagde sub 2, maar aan beklaagde sub 1 verleend.

4.4. Voorts had beklaagde sub 2 onder de hiervoor geschetste omstandigheden kunnen en moeten begrijpen dat hij in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen ambtshandelingen diende te verrichten, of zich als nog zijnde bevoegd tot het verrichten daarvan diende te presenteren. Met name het vermelden onderaan de brief van 17 april 2009 van de zinsnede “ P.S. Wij exploiteren in heel Limburg ”, is in dit kader ontoelaatbaar. De genoemde brief vermeldt als naam alleen beklaagde sub 2 en geen andere kantoorgenoten die wel bevoegd zouden zijn exploten uit te brengen. Door dit toch te doen heeft beklaagde sub 2 zeer ernstig tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld zodat de klacht gegrond dient te worden verklaard.

4.5. op grond van artikel 34, vijfde lid, Gdw blijven (kandidaat) gerechtsdeurwaarder die niet meer als zodanig werkzaam zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren. Ook aan hen kunnen daarom de in artikel 43, tweede lid, Gdw genoemde maatregelen worden opgelegd. Dit is slechts anders indien het een maatregel betreft die er zich uit zijn aard niet voor leent om alsnog te worden opgelegd, zoals in het onderhavige geval de maatregel van ontzetting uit het ambt.

4.6. De geconstateerde onzorgvuldigheden acht de Kamer dusdanig ernstig dat op grond daarvan aan beklaagde sub 2 de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd zou zijn indien hij nog in functie zou zijn geweest. Omdat deze maatregel al onherroepelijk is opgelegd, zal de Kamer aan beklaagde sub 2 de maatregel van berisping opleggen.

5. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter, en mrs. G.H.I.J. Hage en

J.M. van der Weijden (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.