ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0342 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.544verzet
ECLI: | ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0342 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2009 |
Datum publicatie: | 21-12-2009 |
Zaaknummer(s): | 2009.544verzet |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslssing in verzet. De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond. De Kamer is het met de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM - 6
Beslissing van 24 november 2009 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 juli 2009 met nummer
230.2009 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 544.2009 ingesteld door
[ ],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde: [ ],
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Voormelde beslissing van de voorzitter van 14 juli 2009 is bij brief van 3 augustus 2009 aan klager verzonden.
Bij brief van 6 augustus 2009 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2009.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 24 november 2009.
2. De gronden van het verzet
Klager stelt in verzet – samengevat – dat het recht van hoor en wederhoor niet is toegepast omdat hij niet heeft kunnen reageren op door de gerechtsdeurwaarder in het geding gebrachte stukken. Klager betwist dat hij de door de gerechtsdeurwaarder op 26 februari 2009 aan hem gezonden brief heeft ontvangen. Klager gaat ervan uit dat deze brief achteraf pour besoin de la cause is geschreven. Klager blijft van mening dat disproportioneel is gehandeld doordat zonder voorafgaande aankondiging beslag is gelegd.
3. De ontvankelijkheid van het verzet .
Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat het verzet ontvankelijk is.
4. De inleidende klacht
In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – dat het uitvaardigen van het dwangbevel prematuur en onnodig was, omdat er sprake is geweest van een misverstand. Verkort samengevat verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze nodeloos kosten heeft veroorzaakt door voor een klein bedrag aan kosten beslag te leggen en een buitensporig hoog bedrag onder het beslag te brengen.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft overwogen:
“ 4.2….. Gesteld noch gebleken is dat het onderhavige dwangbevel niet rechtsgeldig is uitgevaardigd en onherroepelijk is geworden, omdat daartegen niet tijdig verzet is ingesteld. Daardoor zijn de op het dwangbevel vermelde bedragen en ook de bijkomende kosten verschuldigd. Dit is door de wetgever zo bepaald en klager kan de gerechtsdeurwaarder hier geen verwijt van maken. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van klager verschuldigde bedragen tijdig te betalen. Niet gebleken is dat hij dit heeft gedaan. De gerechtsdeurwaarder was daardoor ook gerechtigd tot de verdere executie van het dwangbevel.
4.3 Het betreft hier verder een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.
4.4 Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder nodeloos kosten veroorzaakt door beslag te leggen. Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beoordeeld door de gewone rechter aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en wel in beginsel aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken, zeker niet gelet op het verzoek van de gerechtsdeurwaarder aan de bank van 27 april 2009. ”
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De enkele betwisting door klager dat hij de brief van de gerechtsdeurwaarder van 26 februari 2009 niet heeft ontvangen is onvoldoende om aan te nemen dat de gerechtsdeurwaarder deze brief niet zou hebben verzonden. Vast staat dat de adressering van de brief correct is. Het moge zo zijn dat klager de brief niet heeft ontvangen zoals hij stelt, maar nu aangetekende verzending van een dergelijke brief niet is voorgeschreven of steeds van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht, kan niet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarder hierdoor tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Gelet op vorenstaande komt het risico dat de brief niet zou zijn ontvangen voor klager. Dit betekent dat klagers grief dat zonder voorafgaande aankondiging beslag is gelegd niet kan slagen.
6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft de suggestie van klagers gemachtigde dat de gerechtsdeurwaarder deze brief achteraf zou hebben opgesteld met het oog op deze procedure met klem betwist. Een dergelijke gang van zaken komt ook onaannemelijk voor.
6.3 Het ware wellicht beter geweest indien de gerechtsdeurwaarder een andere weg had gekozen voor het innen van de onderhavige vordering dan het leggen van beslag onder de bank, zeker gelet op de hoogte van de vordering en het feit dat bij het leggen van een beslag als dit ook door de bank kosten in rekening worden gebracht aan de betrokkene, doch dit kan niet tot de conclusie leiden dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door deze keuze.
6.2. Zo het recht van hoor en wederhoor geschonden zou zijn doordat klager niet heeft kunnen reageren op hetgeen is aangevoerd in het verweerschrift, blijkt in ieder geval niet dat klager hierdoor in zijn belangen is geschaad.
6.3 Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de door klager in verzet aangevoerde gronden geen nieuw licht werpen op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht, Voorts bieden die gronden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, en mrs. G.H.I.J. Hage en
J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.