ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0324 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.120verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0324
Datum uitspraak: 23-06-2009
Datum publicatie: 18-09-2009
Zaaknummer(s): 2009.120verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond. De Kamer is het met de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juni 2009 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 februari 2009 met nummer 458.2008 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 120.2009 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

1. [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

2. [     ],

kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden.

1. Verloop van de procedure

Bij brieven (met bijlagen) van  respectievelijk 9 oktober 2008, 2, 5 en 13 november 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. 

Op 22 december 2008 is het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarders ontvangen.

De beslissing van de voorzitter van 10 februari 2009 is bij brief van 11 februari 2009 aan klaagster verzonden.

Op 17 februari 2009 is het verzetschrift van klaagster tegen voormelde beslissing van de voorzitter ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 mei 2009. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 juni 2009.

2. De gronden van het verzet

Klaagster stelt in verzet – samengevat – dat de voorzitter in de beslissing van 10 februari 2009 de uitspraak van de bestuursrechter van 13 november 2006 miskent, alsmede een brief van de advocaat [     ], gericht aan gerechtsdeurwaarder  [     ]. Klaagster stelt dat het grensoverschrijdend gedrag van de gerechtsdeurwaarders hierdoor wordt ondersteund en dat zij daardoor schade lijdt.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

Op gronden als in haar klaagschrift nader omschreven, verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders opzettelijk misbruik te hebben gemaakt van het beslagrecht.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat geen sprake is van een verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet en de klacht ongegrond verklaard. Voor zover van belang is daarbij overwogen:

‘4.3 Het betreft de tenuitvoerlegging van een bestuursrechtelijke uitspraak van 13 november 2006. In de uitspraak heeft de bestuursrechter de door klaagster verzochte voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat door [     ] aan klaagster vanaf 1 november 2006 tot de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een bedrag diende te worden uitgekeerd conform het besluit van 19 december 2005.

4.4 Uit de stukken blijkt dat klaagster de gerechtsdeurwaarder bij brief van 18 december 2006 heeft aangegeven dat op grond van die beslissing een bedrag ad

€ 10.593,72 diende te worden geïnd. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens de uitspraak betekend conform het bedrag dat door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder is opgegeven. [     ] heeft daarop gereageerd bij brief van 17 februari 2007. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster vervolgens om instructies verzocht. Klaagster had inmiddels ook een advocaat ingeschakeld die voor haar een procedure in kortgeding heeft ingeleid welke procedure is aangehouden voor overleg tussen klaagster en [     ]. Uit de stukken blijkt dat door [     ] een bedrag van

€ 15442,05 aan klaagster is voldaan.

4.5 Hieruit volgt dat klaagster in haar klacht niet kan worden gevolgd.

4.6 Ten aanzien van de klacht dat de gerechtsdeurwaarder een ten laste van klaagster gewezen vonnis ten uitvoer legt geldt dat het niet aan de gerechtsdeurwaarders is de inhoud van het ten laste van klaagster gewezen vonnis te beoordelen. Indien klaagster het niet met het vonnis eens is, ligt het op haar weg het rechtsmiddel van hoger beroep tegen het vonnis in te stellen of een executiegeschil aan te spannen. Gelet op de ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarders, als vermeld in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet, waren de gerechtsdeurwaarders gehouden over te gaan tot executie van het vonnis ’

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De Kamer is op grond van het navolgende van oordeel dat de door klaagster in verzet aangevoerde gronden geen nieuw licht werpen op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen.

6.2 Hierbij wordt nog opgemerkt dat klaagster de stelling van de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift van 19 december 2008, dat klaagster op 9 juni 2007 heeft gemeld dat door [     ] aan haar conform de uitspraak van de Rechtbank [     ] van 13 november 2006 een bedrag van € 15.422,05 is betaald, niet heeft bestreden. Gelet daarop konden de gerechtsdeurwaarders zich op goede gronden op het standpunt stellen dat voldaan is aan de uitspraak van 13 november 2006 zodat geen (verdere) executiemaatregelen op grond van die uitspraak konden worden genomen.

6.3 Gelet op vorenstaande kan het verzet niet slagen en dient dit ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend voorzitter, en mr. A.C.A. Wildenburg en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.