ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0321 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.13

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0321
Datum uitspraak: 07-07-2009
Datum publicatie: 18-09-2009
Zaaknummer(s): 2009.13
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Uitvoeren opdracht. Onvoldoende voortvarend gehandeld. Treffen betalingsregeling zonder overleg met opdrachtgever.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 6,4

Beschikking van 7 juli 2009 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer  112.2009 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 23 december 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde (en een ex-collega), hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op12 maart 2009 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van de gerechtsdeurwaarder ontvangen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 mei 2009 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder, vergezeld door [     ], chef de bureau, zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 juli 2009.

1. De feiten

1.         Klager had een affectieve relatie. In die tijd is hij bestolen door een van de dochters van zijn partner. (Mede) als gevolg hiervan is de relatie verbroken.

2.         Klager heeft aangifte tegen die dochter gedaan en heeft in kort geding teruggave van het gestolene gevorderd.

3.         De dochter is door de politierechter veroordeeld tot 160 uur dienstverlening, waarvan 60 uur voorwaardelijk. De door klager ingestelde vordering benadeelde partij is door de politierechter afgewezen.

4.         Bij kort geding vonnis van 4 mei 2006 is de dochter veroordeeld een bedrag van € 5500 aan klager te voldoen.

5.         Klager heeft de gerechtsdeurwaarder op 8 mei 2006 opdracht verstrekt tot executie van voormeld kort gedingvonnis.

6.         Op 9 mei 2006 is dit vonnis door een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder (mevrouw [     ], hierna: [     ]) aan de dochter betekend en is er bevel tot betaling gedaan van de hoofdsom van € 5500,00 verhoogd met de kosten.

7.         Bij brief van 18 mei 2006 heeft de advocaat van de dochter gereageerd en een betalingsvoorstel aan de gerechtsdeurwaarder gedaan van € 200,00 per maand. Zij vermeldt dat de dochter inwonend is bij haar moeder in [     ]. Zij beschikt niet over enige inkomsten, noch over een eigen woning, vermogen of waardevolle roerende zaken. De advocaat vermeldt tevens welke zaken in de woning in ieder geval niet aan de dochter in eigendom behoren.

8.         Op 6 juni 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder ingevolge de opdracht van klager executoriaal beslag gelegd op een aantal roerende zaken. In het proces-verbaal staat vermeld:

Door de moeder van gerequireerde is aan mij, t.k. gerechtsdeurwaarder, mede gedeeld dat voornoemde zaken tot haar eigendom behoren. Nu ter plaatse niet door mij, t.k. gerechtsdeurwaarder, vastgesteld kon worden middels bewijsstukken dat een en ander inderdaad zo is, ben ik tot in beslag name daarvan overgegaan. Voorts gelet op het feit dat gerequireerde inwonende is bij haar moeder acht ik het aannemelijk dat deze zaken inderdaad niet tot de eigendom van gerequireerde behoren. Gelet op de waarde van voornoemde zaken bij een openbare verkoping kan ik, t.k. gerechtsdeurwaarder,nu reeds vaststellen dat bij een eventuele openbare verkoping de kosten die gemoeid gaan met de openbare verkoop hoger zullen zijn dan de opbrengst van voornoemde zaken. Derhalve zal ik, t.k. gerechtsdeurwaarder bij betekening van dit proces-verbaal aan gerequireerde geen datum bepalen waarop de openbare verkoop zal plaatsvinden (…) Met de moeder van gerequireerde ben ik, t.k. gerechtsdeurwaarder, een voorlopige betalingsregeling overeengekomen van € 100,00 per maand ingaande juni 2006 (…)”

10.       Bij brief van 27 juni 2006 heeft klager [     ] onder meer aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade als gevolg van haar (volgens klager) onrechtmatige optreden bij de executie van voormeld vonnis. Verder heeft hij gesommeerd om alle zaken die zich in de woning van moeder en dochter bevinden in beslag te nemen. Ook heeft klager bericht niet akkoord te gaan met de voorgestelde betalingsregeling van € 100,00 per maand.

11.       Op 11 juli 2006 heeft [     ] het door haar op 6 juni 2006 opgestelde proces-verbaal betekend.

12.       Op 1 augustus 2006 heeft de moeder een door haar ondertekende eenmalige machtiging aan de gerechtsdeurwaarder gezonden tot afschrijving van een totaalbedrag van € 5784,36 in maandelijkse termijnen van € 100,00.

13.       Bij brief van 18 augustus 2006 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht een appeldagvaarding aan de dochter te betekenen.

14.       Bij brief van gelijke datum heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer meegedeeld dat een kostenvoorschot wordt verlangd alvorens

werkzaamheden voor hem zullen worden uitgevoerd.

15.       Bij brief van 29 augustus 2006 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer verzocht om een specificatie van ambtshandelingen en opgave van welke instructies van klager hij niet heeft uitgevoerd, alsmede om opgave van het inmiddels uitgewonnen bedrag. Daarnaast heeft hij de gerechtsdeurwaarder gesommeerd de grosse van het kort geding vonnis te retourneren.

16.       Bij fax van 30 augustus 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder hierop gereageerd en onder meer meegedeeld dat tot op heden niets is ontvangen en dat klagers verzoek wordt opgevat als een verzoek om het dossier te sluiten. Hierover hebben klager en de gerechtsdeurwaarder nog nadere correspondentie gevoerd.

17.       De gerechtsdeurwaarder heeft op 25 september 2006 een factuur en sommaties aan klager gezonden.

18.       De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij brieven van 24 november 2006 onder meer meegedeeld dat het dossier is gesloten, dat hij tot betaling wordt gesommeerd en dat de stukken na ontvangst daarvan aan hem zullen worden toegezonden. Tevens is bij brief van gelijke datum aan klager meegedeeld dat verder niet op correspondentie van klager zal worden ingegaan.

19.       Klager heeft de factuur van de gerechtsdeurwaarder niet voldaan, maar de gerechtsdeurwaarder bij brief van 25 januari 2008 opnieuw opgedragen executoriaal beslag te leggen ten laste van de dochter en dit bij brief van 15 februari 2008 herhaald.

2. De klacht

Klager beklaagt zich erover – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder zijn opdracht niet heeft uitgevoerd en zich daardoor niet heeft gedragen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Voorts is hij van mening dat artikel 6 van het EVRM is geschonden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden en heeft daartoe aangevoerd dat:

-                     de opdracht wel goed is uitgevoerd, klager heeft vanaf het eerste begin de indruk gegeven dat de beslaglegging wordt aangewend om de moeder onder druk te zetten in plaats van verhaal van de vordering;

-                     het klager als advocaat duidelijk was, of zou hebben moeten zijn, dat de dochter geen verhaal bood;

-                     de opdracht van 2008 niet behoefde te worden uitgevoerd omdat de ministerieplicht ex artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet alleen geldt binnen het arrondissement van vestigingsplaats;

-                     hij niet behoefde te reageren op brieven die een jaar na sluiting van het dossier werden gestuurd terwijl de onbetwiste factuur niet betaald is en bovendien door hem te kennen is gegeven dat niet meer zal worden gereageerd op brieven van klager;

4. De beoordeling van de klacht

4.1. De klacht is gericht tegen de gerechtsdeurwaarder en tegen [     ]. De gerechtsdeurwaarder heeft te kennen gegeven dat de klacht beschouwd mag worden als tegen hem te zijn gericht, ook omdat [     ] sinds 31 maart 2007 niet meer voor hem werkzaam is. De Kamer gaat er daarom van uit dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder is gericht. In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.

4.2 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Dat geval doet zich hier voor. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zijn opdracht niet goed en niet voortvarend heeft uitgevoerd. Zeker in een précaire zaak als deze had het voor de hand gelegen dat er sneller tot het leggen van het beslag roerende zaken was overgegaan. De gerechtsdeurwaarder heeft geen adequate verklaring gegeven waarom dat niet is gebeurd. Het valt niet uit te sluiten dat als gevolg hiervan het beslag amper doel heeft getroffen, doordat veel zaken die aanvankelijk die wel in de woning aanwezig waren, daaruit op het moment van beslaglegging waren “verdwenen”. Van de gerechtsdeurwaarder had een voortvarender aanpak verwacht mogen worden, temeer nu het ging om een dochter van de ex-partner van klager die was veroordeeld wegens diefstal van een grote som geld van klager én klager bovendien uitdrukkelijke instructies heeft gegeven over de in beslag te nemen zaken. De gerechtsdeurwaarder heeft onvoldoende acht geslagen op de belangen van klager bij de executie.

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft met betrekking tot de totstandkoming van de betalingsregeling evenmin een adequate toelichting gegeven. Niet gebleken is dat klager daaraan zijn goedkeuring heeft verleend, integendeel heeft klager bij zijn brief van 27 juni 2006 uitdrukkelijk laten weten niet akkoord te gaan met de betalingsregeling. Desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder de eenmalige machtiging van de moeder d.d. 1 augustus 2006 ontvangen en daarop geen enkele actie ondernomen. De betalingsregeling is niet nageleefd en niet is gesteld noch is gebleken wat de gerechtsdeurwaarder eraan heeft gedaan om daarin verandering te brengen.

4.5 De gerechtsdeurwaarder mocht de latere (vervolg-)opdracht tot beslaglegging weigeren. De ministerieplicht geldt alleen in het arrondissement van vestiging. Daarbij is niet in strijd gehandeld met artikel 6 van het EVRM, reeds omdat klager een andere gerechtsdeurwaarder had kunnen inschakelen.

4.6 Gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder door de wijze waarop hij van zijn retentierecht gebruik heeft gemaakt, in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm.

4.7 De Kamer acht de klacht gegrond en ziet gelet op de ernst van de verweten gedragingen aanleiding tot oplegging van na te noemen maatregel.

BESLISSING

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. J.H. Dubois en mr. A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.