ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0287 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.164verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0287
Datum uitspraak: 30-06-2009
Datum publicatie: 17-07-2009
Zaaknummer(s): 2009.164verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorziter acht de klacht kennelijk ongegrond. De Kamer is het met de voorzitter eens. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van  30 juni 2009 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 164.2009 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde mr. [      ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [      ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 10 februari 2009 (zaaknummer 565.2008) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Bij brief van 12 februari 2009 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 24 februari 2009 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 15 mei 2009, ingekomen op 18 mei 2009, heeft de gemachtigde van klager verzocht de behandeling aan te houden.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 mei 2009 waar de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 30 juni 2009.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de klacht niet ziet op de ministerieplicht maar op het doen van bevel en het leggen van beslag voor bedragen die niet in het vonnis worden genoemd. Het is klager volstrekt onduidelijk waarom de gerechtsdeurwaarder voetstoots de opgave van de advocaat-opdrachtgever heeft aangenomen. Uit het vonnis blijkt dat het salaris over november 2006 nog niet opeisbaar was. Klager vraagt zich af waarom de gerechtsdeurwaarder niet heeft gevraagd of de betaling had plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarder had ook kunnen informeren of er onderhandelingen waren geweest en of er betalingen hadden plaatsgevonden. Als de gerechtsdeurwaarder zich in het vonnis had verdiept, was voormelde opsomming niet nodig geweest en was de afwikkeling geheel anders verlopen.

De gerechtsdeurwaarder heeft een eigen verantwoordelijkheid . Hij dient de opdracht eerst te bestuderen en daarna tot tenuitvoerlegging over te gaan.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder kort samengevat dat deze ten onrechte bevel tot betaling heeft gedaan van de hoofdsommen salaris september en november 2006. Deze worden in het vonnis niet genoemd. De hoofdsom en de proceskosten zijn op 25 oktober 2006 al door klager betaald. Ondanks de brief van zijn opdrachtgever van 10 mei 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder het disproportioneel beslag gehandhaafd. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hij zich partijdig en niet onafhankelijk heeft opgesteld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder op enig moment is ingeschakeld om een vonnis te betekenen en te executeren. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals in dit geval het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag.

5.2 Het door de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de executie van het vonnis ingenomen standpunt en diens daarop gestoelde handelingen zijn niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg, aldus de voorzitter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Het verzoek om aanhouding wordt, gelet op het tijdstip waarop het verzoek is gedaan en dat de gerechtsdeurwaarder zich daartegen verzet, door de Kamer afgewezen.

6.2 De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht, en bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

6.2 Ten overvloede overweegt de Kamer dat in het aan de gerechtsdeurwaarder ter executie aangeboden vonnis blijkens het dictum daarvan wordt toegewezen “het achterstallige loon”, hetwelk in theorie kan zijn het loon over de maanden september en november 2006.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en M.J-M.L. Baudoin (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.