ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0285 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.346wraking

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0285
Datum uitspraak: 30-06-2009
Datum publicatie: 17-07-2009
Zaaknummer(s): 2009.346wraking
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op wrakingsverzoek. In de door verzoekster aangevoerde grondenzijn geen zwaarwegende aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat de leden van de Kamer jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren en evenmin een objectieve rechtvaardiging voor de dienaangaande bij verzoekster bestaande vrees.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking zoals bedoeld in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet jo artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering in de zaak met nummer  346.2009 van:

[     ],

wonende te [     ],

verzoekster,

tegen:

[     ], respectievelijk plaatsvervangend-voorzitter en leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.

Verloop van de procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:

-         het wrakingsverzoek van 26 mei 2009;

-         de schriftelijke reactie van de plaatsvervangend-voorzitter d.d. 9 juni 2009.

De leden hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.

Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 juni 2009 alwaar verzoekster en de plaatsvervangend-voorzitter zijn verschenen.

De uitspraak is bepaald op 30 juni 2009.

1. De feiten

a)      Een klacht van verzoekster is bij beslissing van 20 januari 2009 door de voorzitter van de Kamer kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer 491.2008). Tegen de beslissing van de voorzitter is verzoekster in verzet gekomen (zaaknummer 129.2009).

b)      De behandeling van het verzet is bepaald op 19 mei 2009. Die behandeling heeft plaatsgevonden en de uitspraak is bepaald op 30 juni 2009.

c)      Bij brief van 26 mei 2009 heeft verzoekster een verzoek gedaan tot wraking van de leden van de Kamer die de zaak op 19 mei 2009 hebben behandeld.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

2.1 Verzoekster heeft aangevoerd dat de leden van de Kamer zich onvoldoende hadden voorbereid, waardoor het kernprobleem niet aan de orde is gesteld, namelijk het persoonlijk gevaar voor leven en welzijn van de kinderen van verzoekster en verzoekster zelf. Dat wordt mede veroorzaakt, en in de hand gewerkt door de gerechtsdeurwaarders tegen wie verzoekster een klacht heeft ingediend. Iedere poging van klaagster om dit juridisch aan de orde te stellen werd door de Kamer bij herhaling in de kiem gesmoord. Bij een laatste poging van verzoekster om dit ter sprake te brengen werd de zitting door de voorzitter abrupt beëindigd. Uit door verzoekster gestelde vragen blijkt dat de Kamer slechts twee zaken aan de orde wilden stellen. Allereerst betrof dat de vordering van het [     ], waaromtrent klaagster geen bezwaar heeft ingediend bij de kantonrechter, maar een verzoek aan de rechter de zaak door te verwijzen naar de familiekamer van het gerechtshof in verband met een aanhangige beroepsprocedure betreffende het huwelijkse vermogen van verzoekster. De Kamer heeft verzuimd die zaak in behandeling te nemen, met als argument dat de Kamer niet oordeelt over uitstel van betaling. Voorts betrof het de vermeende vordering van [     ] gerechtsdeurwaarders. Klaagster is echter helemaal geen geld aan [     ] verschuldigd. Middels bedreigingen wil deze gerechtsdeurwaarder verzoekster slachtoffer maken van diens dubieuze vorderingspraktijken en schending van verzoeksters auteursrecht.

2.2 De klacht die klaagster had ingediend is niet behandeld door de Kamer die daarvoor geen plausibele verklaring voor kon geven. De enige gerechtsdeurwaarder die ter zitting aanwezig was, was niet tot spreken bevoegd omdat verzoekster geen schuld heeft bij diens kantoor. Middels valse verklaringen en bedreiging via lichaamstaal wist hij echter zijn aanwezigheid en gelegenheid om te spreken te volharden, terwijl het protest daartegen middels een simpele handeling van de griffier gecontroleerd had kunnen worden. Uit de correcte versie van een recente uitspraak van de kantonrechter blijkt dat verzoekster inderdaad heeft voldaan aan haar financiële verplichtingen jegens [     ] gerechtsdeurwaarders. Bovendien heeft de rechter een maximum bedrag vastgesteld aan gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die verzoekster zou moeten betalen. Verzoekster is niet verantwoordelijk voor de extra kosten die zijn ontstaan doordat [     ] de uitspraak van de rechter heeft ingediend bij diens collega [     ].

2.3 Sinds medio 2004 is er sprake van bedreiging door het kantoor van [     ] en diens medewerkers. Ook aan deze gerechtsdeurwaarder is verzoekster geen geld verschuldigd. Evenmin aan de door dit kantoor ingeschakelde incasso-organisaties. Dat zijn lafhartige organisaties die het gemunt hebben op particulieren. De Kamer heeft geweigerd om deze zaak te behandelen en verzoekster het zwijgen opgelegd. De Kamer heeft haar eigen procedure niet gevolgd omdat zij de klacht van verzoekers niet heeft geregistreerd. Het volledige dossier inzake de crediteuren van klaagster alsook de klacht tegen [     ] zaten niet in het procesdossier.

Het voorgaand heeft verzoekster genoopt tot indiening van haar wrakingsverzoek.

3. De reactie van de leden van de Kamer.

3.1 De plaatsvervangend-voorzitter heeft mede namens de andere leden van de Kamer aangevoerd dat in een klachtprocedure het handelen van de beklaagde gerechtsdeurwaarders ter discussie staat. Het is daarbij aan de Kamer te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. De Kamer is verantwoordelijk voor de orde en het procesverloop ter zitting en is bevoegd in te grijpen indien niet ter zake doende argumenten aan de orde worden gesteld. Gelet op de wettelijke taak van de Kamer, is de Kamer dan ook niet bevoegd het ingediende verzoekschrift om de zaak te verwijzen naar de familiekamer van het Gerechtshof te behandelen. Op behandeling van dat verzoek behoefde de Kamer zich dan ook niet voor te bereiden. Klaagster stelde zich op het standpunt dat zij geen schuld meer had aan de gerechtsdeurwaarder. Deze heeft zich op het standpunt gesteld dat er nog een bedrag openstond,  reden waarom de executie van het tegen klaagster gewezen vonnis is voortgezet. In dat kader dient de Kamer te beoordelen of de door klaagster in verzet aangevoerde gronden reden geven om het verzet gegrond te verklaren en de klacht opnieuw te beoordelen.

3.2 De kern van het verzoek komt erop neer dat verzoekster van mening is dat De Kamer heeft geweigerd de klacht van verzoekster gericht tegen gerechtsdeurwaarder [     ] te behandelen.

3.3 Behandeld werd het door verzoekster ingestelde verzet tegen een beslissing van de voorzitter van 20 januari 2008. In die beslissing waren als beklaagden aangemerkt de gerechtsdeurwaarders [     ] en [     ]. Uit de stukken blijkt dat de inleidende klacht ook was gericht tegen gerechtsdeurwaarder [     ] maar dat gerechtsdeurwaarder De Jong niet om een reactie was gevraagd op de klacht. Ter zitting is verzoekster medegedeeld dat de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder [     ] alsnog in behandeling zou worden genomen en dat gerechtsdeurwaarder [     ] zou worden verzocht op de klacht te reageren. Inmiddels heeft verzoekster de klacht tegen gerechtsdeurwaarder [     ] opnieuw ingediend welke klacht staat geregistreerd onder zaaknummer [     ].2009.

3.4 Uit het voorgaande volgt dat de omvang van de behandeling in verzet beperkt was tot de beslissing van de voorzitter en de in die beslissing als beklaagden aangemerkte gerechtsdeurwaarders. In verzet kan niet voor het eerst een klacht worden behandeld tegen een gerechtsdeurwaarder die van die klacht niet door de Kamer op de hoogte is gesteld.

3.5 De door verzoekster genoemde gronden kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, aldus nog de plaatsvervangend-voorzitter.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 Volgens het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a.  in plaats van het openbaar ministerie en de verdachte Onze Minister, de gerechtsdeurwaarder en de klager een verzoek om wraking kunnen doen;

b. deze voordracht mondeling of schriftelijk uiterlijk bij de aanvang van de behandeling moet worden gedaan, tenzij de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen eerst in de loop van de behandeling ontstaan of bekend worden en

c. degene die met de andere leden van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders over wraking zal beslissen, wordt aangewezen uit de niet met de behandeling van de zaak belaste leden en plaatsvervangende leden van de Kamer.

4.2  Bij de beoordeling van het verzoek stelt de Kamer voorop dat een lid van de Kamer uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een lid van de Kamer, in dit geval de leden die belast zijn met behandeling van het door klaagster ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter, jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is niet de visie van verzoekster beslissend. De Kamer zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.

4.3 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoekster genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat de leden van de Kamer rechter in dit geval de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen, dan wel dat het de leden aan onpartijdigheid ontbreekt. De door verzoekster aangevoerde gronden gaan uit van de veronderstelling van verzoekster dat de Kamer een oordeel kan vellen over de vordering van het [     ], waaromtrent door klaagster een verzoek is gedaan de zaak door te verwijzen naar de familiekamer van het gerechtshof in verband met een aanhangige beroepsprocedure betreffende het huwelijkse vermogen van verzoekster. De Kamer is daartoe echter in het geheel niet bevoegd en heeft dus terecht dit niet willen behandelen.

4.4 De Kamer is slechts bevoegd te oordelen of het door klaagster ingediende verzet gegrond is en zo ja de beslissing van de voorzitter te vernietigen en opnieuw te onderzoeken of de door verzoekster ingediende klacht al dan niet gegrond moet worden verklaard.

4.5 De Kamer heeft ook terecht de door verzoekster ingediende klacht tegen gerechtsdeurwaarder [     ] niet in de verzetprocedure willen behandelen. Zoals door plaatsvervangend-voorzitter terecht is aangevoerd was de omvang van de behandeling in verzet beperkt tot de beslissing van de voorzitter en de in die beslissing als beklaagden aangemerkte gerechtsdeurwaarders. In verzet kan volgens vaste rechtspraak van het Gerechtshof te Amsterdam niet voor het eerst een klacht worden behandeld tegen een gerechtsdeurwaarder die van die klacht niet door de Kamer op de hoogte is gesteld.

4.6 De voorzitter van de Kamer is bevoegd in te grijpen wanneer niet ter zake doende argumenten worden gebezigd.

4.7 De Kamer heeft dan ook geen zwaarwegende aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat de leden jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren en evenmin een objectieve rechtvaardiging voor de dienaangaande bij verzoekster bestaande vrees.

4.8 Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als zijnde ongegrond te worden afgewezen.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-         verklaart het verzoek ongegrond;

-         bepaalt dat de behandeling van het verzet met het zaaknummer 129.2009 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.

Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. A.C.A. Wildenburg en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep open.