ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0279 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.44

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0279
Datum uitspraak: 30-06-2009
Datum publicatie: 17-07-2009
Zaaknummer(s): 2009.44
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Geen gevolg geven aan opdracht tenuitvoerlegging. Ministerieplicht.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 juni 2009 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 44.2009 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 16 januari 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief met bijlagen ingekomen op 11 februari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 14 april 2009 heeft klaagster gereageerd op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder, een aanvullende klacht ingediend en medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Bij brief van 16 april 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder in reactie op de brief van klaagster van 14 april 2009 medegedeeld niets toe te voegen te hebben aan hetgeen hij eerder heeft aangevoerd en medegedeeld dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.

De klacht is behandeld ter zitting van 19 mei 2009 waar niemand is verschenen.

Van de behandeling ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 30 juni 2009.

1. De feiten

a)      De gerechtsdeurwaarder is in opdracht van een advocaat van klaagster belast met de executie van een op 29 augustus 2008 tussen klaagster en haar ex-partner gewezen vonnis. De ex-partner van klaagster is veroordeeld medewerking te verlenen aan de uitvoering van een omgangsregeling. Klaagster was van mening dat daaraan geen medewerking werd verleend. Daarom is door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om de verschuldigdheid van de dwangsom aan te zeggen.

b)      Bij brief van 16 oktober 2008 heeft de advocaat van klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven:” In bovenstaande zaak heeft u op 2 oktober 2008 bijgaande aanzegging gedaan. Ik verzoek u vriendelijk nadere stappen te ondernemen teneinde te bewerkstelligen dat de heer [     ] uiteindelijk daadwerkelijk voor betaling van de dwangsommen zal zorg dragen. Indien u overleg wenst over de te nemen stappen, verzoek ik u vriendelijk contact op te nemen met mevrouw [     ] teneinde de vervolgstappen te bespreken. Omdat zij van uw kantoor eveneens een opdrachtgever is, ga ik ervan uit dat de gegevens van mevrouw [     ] bij u bekend zijn” .

c)      Op 5 december 2008 heeft de gerechtsdeurwaarder op grond van de op 2 oktober 2008 gedane aanzegging ten laste van de ex-partner van klaagster op 5 december 2008 beslag gelegd onder de Gemeente [     ]. De ex-partner van klaagster heeft hiertegen een executiegeschil aangespannen.

d)      Bij vonnis van 8 februari 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank [     ] het op 5 december 2008 gelegde beslag opgeheven omdat de ex-partner van klaagster voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om uitvoering te geven aan de vastgestelde omgangsregeling.

e)      Bij brief van 10 februari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klaagster op de hoogte gesteld van het vonnis van 8 februari 2009 en om verdere instructies verzocht.

f)        Bij brief van 24 maart 2009 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat haar ex-partner opnieuw geen medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de omgangsregeling en opnieuw verzocht verbeurde dwangsommen aan te zeggen.

g)      Bij brief van 31 maart 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster geschreven dat hij gezien de eerder met haar opgedane ervaringen geen rechtstreekse opdrachten van klaagster meer zal aannemen en klaagster haar opdrachten kan laten verlopen via haar advocaat.

2. De klacht

2.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder in de brief van 16 januari 2009 dat hij zijn ministerieplicht niet nakomt, omdat hij ondanks herhaaldelijk verzoek weigert zijn opdracht uit te voeren. Daarnaast stelt klaagster dat de gerechtsdeurwaarder zich in telefoongesprekken op onfatsoenlijke wijze jegens haar heeft geuit.

2.2 In haar brief van 14 april 2009 verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij de bij brief van 24 maart 2009 gegeven opdracht om voor haar onbekende redenen heeft geweigerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 Verkort samengevat heeft de gerechtsdeurwaarder op de bij brief van 16 januari 2009 ingediende klacht aangevoerd dat zijn opdrachtgever de advocaat van klaagster was, zodat klaagster niet het recht heeft om te klagen. De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis op 4 september 2008 betekend. Op 2 oktober 2008 is bevel gedaan om de dwangsom te voldoen. Op 5 december 2008 is loonbeslag gelegd onder de werkgeefster van de ex-partner. Op 15 december 2008 is opnieuw bevel gedaan de dwangsom te voldoen wegens een andere (vermeende) overtreding. Ook hieraan werd geen gevolg gegeven. Ondertussen had de ex-partner een aantal malen te kennen gegeven dat hij het niet eens was met de gang van zaken. Dit heeft geresulteerd in het vonnis van de voorzieningenrechter. Volgens de gerechtsdeurwaarder is er niets verkeerd gegaan.

3.2 In reactie op de bij brief van 14 april 2009 aangevoerde klacht heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld niets toe te voegen te hebben aan hetgeen hij eerder heeft aangevoerd.

4. Beoordeling van de klacht.

4.1. Naar het oordeel van de Kamer heeft klaagster voldoende eigen belang bij de klacht. De klacht is daarom wel ontvankelijk.

4.2 Op grond van het bepaalde in  artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Ten aanzien van de bij brief van 16 januari 2009 geformuleerde klacht geldt het volgende. Het vonnis van 29 augustus 2008 is tijdig betekend. Op 29 september 2008 is de gerechtsdeurwaarder door de advocaat van klaagster verzocht een dwangsom die de ex-partner van klaagster verbeurd zou hebben aan te zeggen. De gerechtsdeurwaarder heeft op 2 oktober 2008 aan dit verzoek voldaan. Op 16 oktober 2008 is de gerechtsdeurwaarder verzocht stappen te ondernemen die zouden moeten leiden tot daadwerkelijke betaling van de dwangsom. Naar aanleiding van die brief heeft de gerechtsdeurwaarder een onderzoek ingesteld naar de inkomstenbron van de ex-partner van klaagster en is bij zijn werkgever geïnformeerd. Op 5 december 2008 is ten laste van de ex-partner van klaagster loonbeslag gelegd. Op grond hiervan is naar het oordeel van de Kamer niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft voldaan aan zijn ministerieplicht.

4.4. Dat de gerechtsdeurwaarder zich tegen klaagster in diverse telefoongesprekken op onfatsoenlijke wijze heeft geuit kan door de Kamer niet worden vastgesteld. Bij bejegeningsklachten dient in de klacht te worden omschreven waaruit de onfatsoenlijke bejegening heeft bestaan. Niet kan worden volstaan met verwijzing naar diverse bandopname’s.

4.5 Ten aanzien van de aanvullende klacht als vermeld in de brief van 14 april 2009 geldt het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtsdeurwaarder, behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, te allen tijde verplicht, in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen, de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht.

Blijkens de memorie van toelichting op dit artikel vervult de ministerieplicht een centrale functie. Onder meer vormt zij een waarborg voor justitiabelen dat waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen. Op het moment dat een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling.

4.5 Gelet op voormeld artikel kon de gerechtsdeurwaarder de bij brief van 24 maart 2009 gegeven opdracht niet zonder meer weigeren. De bevoegdheid tot het verrichten van bepaalde executoriale handelingen ontleent de gerechtsdeurwaarder aan de gegeven opdracht en de toegezonden grosse van het vonnis. Eerder opgedane ervaringen spelen bij het verlenen van de ministerieplicht geen rol. Er is geen rechtsregel die klaagster verplicht voor de tenuitvoerlegging van een vonnis een advocaat in te schakelen. De Kamer heeft daarbij in aanmerking genomen dat de advocaat van klaagster de gerechtsdeurwaarder bij brief van 2 oktober 2008 voor het nemen van vervolgstappen verwezen heeft naar klaagster. De bij brief van 24 maart 2009 ingediende klacht is daarom terecht voorgesteld.

5. De Kamer acht gezien de centrale functie van de ministerieplicht termen aanwezig na te melden maatregel op te leggen.

6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-         verklaart de klacht met betrekking tot de bij brief van 24 maart 2009 gegeven opdracht gegrond;

-         legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op

-         verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en M.J-M.L. Baudoin (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.