ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0145 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2008.523verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0145
Datum uitspraak: 24-02-2009
Datum publicatie: 27-02-2009
Zaaknummer(s): 2008.523verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 februari 2009 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer  523.2008 ingesteld door:

prof. mr. [     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders te [    ] en [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 21 oktober 2008 (zaaknummer 371.2008) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagden ingediende klacht.

Bij brief van 22 oktober 2008 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Op 3 november 2008 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009 alwaar klager en namens gerechtsdeurwaarder sub 1. [     ], is verschenen.

Klager heeft pleitnotities overgelegd.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 24 februari 2009.

2. De gronden van het verzet

2.1 In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1.

2.2 Ten onrechte wordt zowel in het verweerschrift als in de beslissing van de voorzitter ervan uitgegaan dat het niet hebben van de opdracht tot incasso van de schuld duidelijk zou blijken uit de stukken. Dit staat nergens vermeld in het proces-verbaal van derdenbeslag.

2.3 Ten onrechte wordt zowel in het verweerschrift als in de beslissing van de voorzitter geen onderscheid gemaakt tussen een opdracht tot incasso en een opdracht tot niet-innen.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

Voor zover thans nog van belang verwijt klager gerechtsdeurwaarder sub 1 dat hij niet heeft gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt door:

-        te fungeren als willoos werktuig bij het uitvoeren van de opdracht van zijn opdrachtgeefster om het door hem op de derdenrekening van zijn kantoor ontvangen bedrag terug te storten op de derdenrekening van de advocaat van klager;

-        niet zijn oorspronkelijke opdracht uit te voeren, te weten het geïnde bedrag te storten op de rekening van de schuldeiser;

-        daarmee niet te doen wat des deurwaarders is, namelijk een vordering proberen te innen en eenmaal geïnd, het bedrag over te boeken naar de door zijn opdrachtgeefster opgegeven rekening;

-        het voornemen tot terugstorting pas op een zodanig laat tijdstip te melden alsmede het terugstorten pas op een zodanig laat tijdstip te doen, dat klager geen tijd restte om te zoeken naar een alternatieve betalingsroute om te voorkomen dat de augustusbetaling van zijn pensioen zou worden gekort met de eerste tranche van de inhouding.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft voor zover van thans nog van belang overwogen dat de klacht al afstuit op grond van het feit dat klager uitgaat van een verkeerde veronderstelling namelijk dat de gerechtsdeurwaarder was belast met het innen van de door klager verschuldigde gelden. De gerechtsdeurwaarder heeft slechts de enkele opdracht gekregen om beslag te leggen. Ten aanzien van die opdracht geldt de in artikel 11 van de gerechtsdeurwaarderswet neergelegde ministerieplicht. Het eerste verwijt kan hem, nog los van het feit dat enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken, ook niet worden aangerekend. De gerechtsdeurwaarder had immers geen bemoeienis met de opdracht tot het betekenen van het proces-verbaal van beslag.

5.2 De gerechtsdeurwaarder had evenmin een incasso-opdracht gekregen en was dus niet bevoegd de door (de advocaat van) klager op zijn rekening gestorte gelden in ontvangst te nemen. Dat die gelden desondanks op rekening van de gerechtsdeurwaarder zijn overgemaakt, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten en de gevolgen daarvan komen voor rekening van klager. De door het ABP aan klager gedane mededeling kan evenmin aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Die mededeling was opgegaan indien de onder het beslag vallende gelden aan de gerechtsdeurwaarder hadden moeten worden overgemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft op overtuigende wijze aangetoond dat dat niet het geval was.

5.3 Al het overige door klager aangevoerde kan buiten beoordeling worden gelaten omdat het gestelde uitgaat van een verkeerde veronderstelling, aldus de voorzitter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt.

6.2 Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

6.3 Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en wel in beginsel aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. G.H.I.J. Hage en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.