ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0141 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2008.275verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0141
Datum uitspraak: 24-02-2009
Datum publicatie: 27-02-2009
Zaaknummer(s): 2008.275verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet gegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 februari 2009 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer  275.2008 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 10 juni 2008 (zaaknummer 117.2008) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 11 juni 2008 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Op 24 juni 2008 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 24 februari 2009.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Er zijn zeer grove fouten gemaakt door de gerechtsdeurwaarder. Pas via het verweerschrift heeft de gerechtsdeurwaarder hem meegedeeld dat de opdrachtgever bij nader inzien heeft afgezien van het innen van de opslagkosten en de executiekosten. De gerechtsdeurwaarder heeft de beschikking van 21 juni 2006 onjuist uitgelegd, omdat daaruit duidelijk blijkt dat hij na 25 januari 2006 niets meer is verschuldigd. Dit is aan de gerechtsdeurwaarder meegedeeld bij brief van de advocaat van 6 maart 2008 een ook het LBIO heeft dit aan de gerechtsdeurwaarder bevestigd op 11 oktober 2006. Het was dus aan de gerechtsdeurwaarder bekend op 11 oktober 2006 dat er te veel was geïncasseerd. Dat betreft een bedrag van € 240,04 en € 1.043,09 nog te vermeerderen met de rente.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ondanks het feit dat hij geen rekening bij [     ] heeft lopen en ondanks het feit dat de rechter de alimentatie sinds 25 januari 2006 op nihil heeft gesteld toch beslag heeft gelegd onder deze bank. Hierdoor zijn extra kosten veroorzaakt. Door deze handeling wordt het hem onmogelijk gemaakt een rekening te openen bij de [     ] Bank. Ondanks de nihilstelling heeft de gerechtsdeurwaarder tot aan 18 oktober 2006 gelden aan het LBIO overgemaakt, terwijl dat vanaf 26 januari 2006 onterecht was. De gerechtsdeurwaarder heeft ook te veel geïncasseerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter was van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond was.

5.2 De voorzitter heeft onder meer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in opdracht van het LBIO. De gerechtsdeurwaarder is op grond van de wet verplicht aan die opdracht te voldoen. Indien een redelijk vermoeden bestaat dat klager ergens een rekening heeft lopen kan er beslag worden gelegd. In verband met de privacy wetgeving is het nu eenmaal niet mogelijk van te voren bij een Bank te informeren of iemand daar een rekening heeft lopen en of er geld op die rekening staat. Dat de alimentatieverplichting per 21 juni 2006 op nihil is gesteld maakt niet dat de gemaakte opslag- en executiekosten onterecht zijn gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in uitdrukkelijke opdracht van het LBIO die deze kosten op klager wenste te verhalen. Dat het LBIO naderhand die opdracht heeft ingetrokken, kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten.

5.3  Dat na 21 juni 2006 nog bedragen zijn afgedragen aan het LBIO is gelegen in het feit dat de gerechtsdeurwaarder wettelijk verplicht is door hem ontvangen bedragen af te dragen aan zijn opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder heeft bovendien toegezegd de van klager na 21 juni 2006 ontvangen bedragen aan hem terug te betalen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1. Bij beschikking van 21 juni 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad een beschikking van de rechtbank Alkmaar van 24 mei 1991 gewijzigd in die zin dat de aan klager opgelegde kinderbijdrage is bepaald op nihil met ingang van 25 januari 2006. Tot die datum is de bijdrage van klager bepaald op hetgeen door hem ter zake feitelijk is voldaan.

6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft - anders dan klager - deze beslissing aldus geïnterpreteerd dat de na 25 januari 2006 door klager gedane betalingen niet onverschuldigd zijn gedaan, omdat de kinderbijdrage tot 25 januari 2006 is bepaald op hetgeen door klager feitelijk is voldaan, maar dit laatste niet is beperkt dat 25 januari 2006 maar tot de datum van de uitspraak, 21 juni 2006. De in het eerste halfjaar van 2006 gedane betalingen zijn dus niet onverschuldigd gedaan.

6.3 Dit standpunt van de gerechtsdeurwaarder en zijn daarop gestoelde handelingen is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting voorts gesteld dat het beslag is gelegd op basis van informatie van het LBIO waaruit bleek dat klager bij [     ] een rekening had. Dat deze informatie naderhand niet juist bleek, omdat deze rekening was opgeheven, valt de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten. Naar het oordeel van de Kamer mocht de gerechtsdeurwaarder op deze informatie vertrouwen, nu hier sprake is van informatie van een semi-overheidsinstelling.    

6.4 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt.

6.5 Het betreft hier verder een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

6.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. G.H.I.J. Hage en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.