ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0134 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.01

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0134
Datum uitspraak: 20-01-2009
Datum publicatie: 27-02-2009
Zaaknummer(s): 2009.01
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Schorsing
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder is bij beslissing van 16 december 2008 door de Kamer uit zijn ambt ontzet. Door die beslissing kwam een einde aan een eerder uitgesproken schorsing. Tegen de beslissing van 16 december 2008 is de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep gegaan. Verzoek om schorsing op grond van artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet gedaan door de Beroepsorganisatie wegens het door de gerechtsdeurwaarder gebruik maken van een brief waarvan de authenticiteit wordt betwist.                

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 januari 2009 zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer  1.2009 ingesteld door:

Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders ,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn, voorzitter,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 29 december 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder, tevens houdende een verzoek om de gerechtsdeurwaarder in afwachting van een beslissing op de klacht te schorsen.

Bij aangetekende brief met bericht van ontvangst van 6 januari 2009 is de gerechtsdeurwaarder opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van 13 januari 2009 onder meer teneinde te worden gehoord op het verzoek van klaagster tot toepassing van artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

Op 11 januari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Hij heeft meegedeeld dat hij op 13 januari 2009 is verhinderd.

Het schorsingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van 13 januari 2009, alwaar de gemachtigde van klaagster is verschenen, vergezeld door mr. [     ].

Van de behandeling ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 20 januari 2009.

1. De feiten

a)      De gerechtsdeurwaarder oefent een gerechtsdeurwaarderspraktijk uit met als vestigingsplaats [     ].

b)      Bij beslissing van 4 november 2008 (zaaknummer 405.2008) heeft de Kamer de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang geschorst tot dinsdag 13 januari 2009 naar aanleiding van een verzoek, tevens klacht, van het Bureau Financieel Toezicht, gevestigd te Utrecht.

c)      Bij beslissing van 16 december 2008 (zaaknummer 487.2008) heeft de Kamer de klacht van het Bureau Financieel Toezicht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder uit zijn ambt ontzet, nadat de beslissing onherroepelijk zou zijn geworden.

d)      De Kamer heeft in haar beslissing van 16 december 2008 onder meer overwogen:

 “ 4.5 In nadere rapportage van het BFT van 28 november 2008 staat vermeld dat de gerechtdeurwaarder volgens eigen zeggen het bedrag van € 700.000,00 contant heeft overhandigd aan een zekere heer [     ]. Deze zou werkzaam zijn bij [     ] en zou ervoor kunnen zorgen dat de gerechtelijke procedure tussen de gerechtsdeurwaarder en [     ] zou worden beëindigd. Het vertrouwen dat de heer [     ] daadwerkelijk bij [     ] werkzaam was, heeft de gerechtsdeurwaarder ontleend aan het feit dat de heer [     ] goed op de hoogte was van de diverse procedures die tussen de gerechtsdeurwaarder en [     ] aanhangig waren. De gerechtsdeurwaarder heeft verklaard geen verdere persoonlijke gegevens betreffende de heer [     ] te kunnen verstrekken, en niet te hebben vastgesteld dat de heer [     ] bevoegd was [     ] te vertegenwoordigen. De heer [     ] heeft de gerechtsdeurwaarder een kwitantie toegezegd die de gerechtsdeurwaarder nog niet heeft ontvangen.

4.6 Naar het oordeel van de Kamer is het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder een aan een derde toekomend bedrag ad € 700.00,00 contant heeft overhandigd aan een persoon waarvan geen andere gegevens bekend zijn dan een naam, een ernstige schending van de tuchtrechtelijke norm. Zonder enige plausibele nadere verklaring en in strijd met het door de voorzieningenrechter gewezen vonnis is een bedrag van € 700.000,00 aan de derdengeldrekening (en) van de gerechtsdeurwaarder onttrokken. Ook staat vast dat daarmee een groot bewaringstekort is ontstaan dat niet terstond door de gerechtsdeurwaarder is aangezuiverd. Door de gerechtsdeurwaarder is niets aangevoerd op grond waarvan hem terzake van het ontstane tekort geen verwijt kan worden gemaakt. ”

e)      Bij fax van 18 december 2008 heeft de advocaat (mr. M.M. van den Boomen, advocaat te Roermond) van de gerechtsdeurwaarder en van zijn kantoor, zich gewend tot de advocaat (mr. H.J.M. Harmeling, advocaat te Amsterdam) van [     ] N.V., gevestigd te Arnhem en [     ] [     ] B.V., gevestigd te ’s-Hertogenbosch.  In deze fax wordt verwezen naar een meegestuurde brief die de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van [     ], de heer [     ]. In deze brief bevestigt de heer [     ]– kort gezegd – aan de gerechtsdeurwaarder de ontvangst van  € 700.000,00 en verlenen partijen, [     ], [     ] gerechtsdeurwaarderskantoor [     ], [     ] Beheer B.V. en [     ] [     ] B.V. elkaar over en weer volledige kwijting. In verband hiermee verzoekt de raadsman om de ten laste van zijn cliënten gelegde beslagen onmiddellijk op te heffen en de aanhangige procedure te schorsen.

f)        Namens [     ] N.V. en [     ] [     ] B.V. is bij brief van 23 december 2008 door mr. M. van Strien, advocaat te Den Haag, aangifte wegens valsheid in geschrifte gedaan tegen de gerechtsdeurwaarder en zijn kantoor, omdat de brief een falsificatie betreft, nu [     ] heeft bestreden dat hij de brief van 9 december 2008 heeft opgesteld en verzonden. De brief van 23 december 2008 is mede door [     ] ondertekend.

g)      Het Bureau Financieel Toezicht en klaagster hebben aangifte gedaan tegen de gerechtsdeurwaarder wegens verduistering en valsheid in geschrifte.

h)      De gerechtsdeurwaarder heeft op 13 januari 2009 tegen de beslissing van de Kamer d.d. 16 december 2008 bij het Gerechtshof te Amsterdam hoger beroep ingesteld.

2. De klacht

2.1 Klaagster heeft samengevat aangevoerd dat zij in kennis is gesteld van het feit dat de gerechtsdeurwaarder een brief zou hebben ontvangen afkomstig van de voorzitter van de Raad van Bestuur van [     ], de heer [     ].

2.2 Desgevraagd is door [     ] ontkend dat de brief door de voorzitter van de Raad van Bestuur is opgesteld en namens [     ] is verzonden.

2.3 Met inachtneming van de uitspraak van de Kamer van 16 december 2008 en in het bijzonder gelet op de overwegingen 4.5 en 4.6 in die uitspraak, lijkt het duidelijk dat de gerechtsdeurwaarder met deze brief heeft trachten aan te tonen dat zijn beweringen omtrent de contante opname en de uitbetaling daarvan aan een medewerker van [     ] juist zijn. Gezien de duidelijke ontkenning van de authenticiteit van de brief door [     ] kan de conclusie slechts zijn dat de gerechtsdeurwaarder een brief heeft gebruikt waarvan de authenticiteit is betwist, hij deze brief heeft vervaardigd dan wel betrokken is bij de vervaardiging daarvan.

2.4 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij met deze handelwijze in strijd heeft gehandeld in strijd met artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

2.5 Gelet op de ernst van het feit en van de ontstane situatie en het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder van oordeel is dat met de uitspraak van de Kamer van 16 december 2008 zijn eerdere schorsing is beëindigd, in ieder geval voor de duur van de appeltermijn, verzoekt klaagster de Kamer met onmiddellijke ingang over te gaan tot de voorlopige schorsing ex artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij reeds geschorst en geen gerechtsdeurwaarder meer is voor de periode gedurende welke de schorsing van kracht is. Hij valt daardoor niet meer onder de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet.

3.2 Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder als verweer aangevoerd dat klaagster geen bewijs heeft geleverd van haar stellingen. De gerechtsdeurwaarder heeft de stellige indruk dat [     ] in deze procedure een grote invloed heeft op de gang van zaken.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Naar het oordeel van de Kamer is klaagster wel ontvankelijk in haar klacht. Zolang een gerechtsdeurwaarder niet is ontslagen, en daarvan is (thans) geen sprake, valt hij onder de werking van de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De Kamer is voorts van oordeel dat  de gerechtsdeurwaarder hetgeen klaagster aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, volstrekt onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Daardoor is, in samenhang bezien met de inhoud van de uitspraken van de Kamer van 4 november en 16 december 2008 (zaaknummers 405 en 487.2008), een ernstig vermoeden gerezen dat de gerechtsdeurwaarder één van de in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen heeft gepleegd. Deze gronden leveren op zich voldoende grond op voor schorsing van de gerechtsdeurwaarder.

4.3 De gerechtsdeurwaarder is – zoals hij ook zelf heeft aangevoerd – reeds bij beslissing van 4 november 2008 geschorst, maar deze schorsing is komen te vervallen door de beslissing van de Kamer van 16 december 2008. Zolang de daarbij opgelegde maatregel van ontzetting uit het ambt niet van kracht is, omdat die beschikking nog niet onherroepelijk is, ziet de Kamer aanleiding de gerechtsdeurwaarder (wederom) voor een termijn van 6 maanden te schorsen in afwachting van het verloop van de beroepsprocedure tegen de beslissing van 16 december 2008, danwel de definitieve beslissing op de klacht in deze zaak.

4.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

Op het verzoek tot schorsing:

-         schorst de gerechtsdeurwaarder met ingang van heden tot dinsdag 14 juli 2009;

Op de klacht:

-         bepaalt dat de behandeling van de klacht zal plaatsvinden op dinsdag 19 mei 2009 om 13:30 uur;

-         bepaalt dat deze beslissing geldt als oproep voor de behandeling ter zitting zodat geen nieuwe oproep zal worden verzonden.      

Aldus gegeven door mr.H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroep schorst de beslissing waartegen het is gericht niet.