ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0105 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 05-35

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0105
Datum uitspraak: 19-11-2008
Datum publicatie: 21-11-2008
Zaaknummer(s): 05-35
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Dat er twee executeurs in de nalatenschap waren benoemd, is een acceptabele reden voor de notaris om klager in de procedure voor de rechtbank in vrijwaring op te roepen. Dat de notaris via zijn advocaat getracht heeft met klager tot een minnelijke regeling te komen, is op zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het ligt alleszins in de rede dat de notaris stappen daartoe heeft ondernomen in het licht van zijn eerder bereikte minnelijke schikking met [de erven] en hun daarmee samenhangende intrekking van hun klacht bij de Kamer. Klacht ongegrond.    

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage  

Beslissing d.d. 19 november 2008 inzake de klacht onder nummer 05-35 van:

[...],

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[...],

notaris te [...],

hierna ook te noemen: de notaris,

advocaat mr T.P. Hoekstra.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 8 november 2005;

·         het antwoord, met bijlagen, van de notaris;

·         de repliek van klager;

·         de dupliek van de notaris.

De mondelinge behandeling heeft voor het eerst plaatsgevonden op 22 maart 2006. Daarbij waren aanwezig klager en de notaris met zijn advocaat.

Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klager en van de advocaat van de notaris.

Bij tussenbeslissing van 17 mei 2006 heeft de Kamer de beoordeling en beslissing inzake de klacht aangehouden in afwachting van de uitkomst van de bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage aanhangige civielrechtelijke procedure in hoger beroep tussen de hierna nader aan te duiden [de erven] en de notaris.

Bij brief van 14 januari 2008 heeft de advocaat van de notaris de Kamer bericht dat de notaris inmiddels met [de erven] een minnelijke regeling heeft gesloten ten aanzien van het hoger beroep en dat de afzonderlijk van de onderhavige klachtzaak lopende klacht van deze erven tegen de notaris zal worden ingetrokken als onderdeel van de minnelijke regeling.

Bij brief van 17 januari 2008 heeft klager de Kamer bericht dat hij zijn klacht handhaaft.

Bij brief van 13 februari 2008, met bijlage, aan de Kamer heeft klager zijn klacht uitgebreid als hierna te melden.

De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Daarbij waren aanwezig klager en de notaris met zijn advocaat.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

1. De Kamer herhaalt hieronder de overwegingen uit haar tussenbeslissing met betrekking tot de feiten, zulks tot aan voormelde brief van 14 januari 2008 van de advocaat van de notaris.

Op 24 november 2001 is in de gemeente ’s­Gravenhage overleden [...], hierna ook te noemen de erflaatster. De erflaatster heeft bij haar testament d.d. [...] over haar nalatenschap beschikt. Tot haar erfgenamen zijn benoemd [erfgenaam 1], [erfgenaam 2] en [erfgenaam 2] (hierna te noemen [de erven]), ieder voor een bepaald percentage, en verder […] te [...] en [...] te [...].

De notaris en klager, neef van de erflaatster, zijn bij codicil benoemd tot executeur­testamentair. De notaris treedt op als boedelnotaris.

Onder “Ten derde” van haar testament heeft de erflaatster bepaald dat [de stichting administratiekantoor], gevestigd te [...], bij de afwikkeling van haar nalatenschap moet worden betrokken. Daarbij heeft de erflaatster haar erfgenamen en haar executeurs-testamentair verzocht de adviezen van dit kantoor, met name de adviezen van de fungerende directeur van die stichting, op te volgen en uit te voeren.

Vanaf 5 december 2001 is de notaris begonnen met de afwikkeling van de nalatenschap in voormelde hoedanigheden van executeur­testamentair en boedelnotaris. Daarbij zijn er tussen de notaris en klager verschillende contacten, zowel schriftelijk, telefonisch, per e­mail als in persoon geweest.

[de erven] hebben in een civielrechtelijke procedure voor de rechtbank ’s­Gravenhage een vordering tot schadevergoeding tegen de notaris ingediend. De notaris heeft in die procedure genoemd administratiekantoor en klager in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank heeft bij vonnis van 17 augustus 2005 de vordering van [de erven] en dientengevolge ook de vordering van de notaris in de vrijwaringszaak afgewezen. Hierdoor heeft de rechtbank ook geen uitspraak gedaan over de vraag wie verantwoordelijk was voor het beheer van het vermogen, de notaris en/of klager. [de erven] zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.

2. In aansluiting op voormelde feiten stelt de Kamer thans naar aanleiding van de brief van 14 januari 2008 van de advocaat van de notaris vast, dat [de erven] inmiddels hun hoger beroep hebben ingetrokken en dat tussen deze erven en de notaris een minnelijke schikking is getroffen.

De klacht en het verweer van de notaris
Klachtonderdeel 1

De Kamer herhaalt hieronder en in zoverre de overwegingen uit haar tussenbeslissing met betrekking tot de klacht.

Klager verwijt de notaris dat hij in zijn brief van 18 oktober 2005 aan klager in de klachtprocedure en met zijn verklaring voor de rechtbank ’s-Gravenhage in de vrijwaringszaak in de civielrechtelijke procedure twee tegenstrijdige en onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Ter zitting van 8 oktober 2008 heeft klager hieraan toegevoegd dat de notaris de goede reputatie van klager bij de erven heeft beschadigd door hem in vrijwaring bij de rechtbankprocedure te betrekken.

Volgens de lezing van de brief van 18 oktober 2005 geschiedde het beheer over de verschillende vermogensbestanddelen van de nalatenschap steeds in goed onderling overleg tussen de notaris en klager. Klager bestrijdt dit. Van onderling overleg was pas sprake na 8 augustus 2002. Vóór die datum berustte het beheer van het vermogen geheel bij de notaris.

De notaris heeft in de vrijwaringsprocedure gesteld dat klager als mede­executeur­testamentair hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor de door [de erven] geleden schade. In hun onderlinge verhouding zou klager vervolgens voor het volledige beloop van de schade, althans voor het merendeel aansprakelijk zijn. Dit zou voorvloeien uit de onderlinge taakverdeling waarbinnen klager zou zorgdragen voor het beheer van het vermogen. Klager ontkent dat een dergelijke taakverdeling is gemaakt. De notaris heeft zich tot 8 augustus 2002 alleen, zonder klager, met het beheer van het vermogen beziggehouden. De notaris heeft nooit klager daartoe gemaand of de erfgenamen bij vragen daarover naar klager verwezen.

Klachtonderdeel 2

Klager heeft thans zijn klacht uitgebreid met het verwijt dat de advocaat van de notaris met de uitdrukkelijke goedkeuring van de notaris heeft getracht om het intrekken van zijn klacht onderdeel te maken van voormelde minnelijke schikking tussen de notaris en [de erven]. Klager verwijst hiervoor naar de aan hem gerichte brief van 21 juni 2007 van de advocaat, die hij in de klachtprocedure heeft overgelegd.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht
Klachtonderdeel 1

Partijen verschillen van mening over wat zij als executeurs met elkaar hebben afgesproken. Voor de Kamer valt niet vast te stellen wat de inhoud zou kunnen zijn van de tussen hen gemaakte of hen regarderende afspraken omtrent de executie van de nalatenschap, nu deze afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd, althans een dergelijk stuk niet is ingebracht in de klachtprocedure. Over het verwijt van klager dat de notaris in verband met deze afspraken tegenstrijdige verklaringen tegenover de Kamer respectievelijk de rechtbank heeft afgelegd, kan de Kamer zich geen oordeel vormen, nu klager daartoe onvoldoende heeft gesteld, in ieder geval niet aan de Kamer heeft aangetoond wat de verklaring van de notaris tegenover de rechtbank precies inhield. Daarbij was het feit dat er twee executeurs in de nalatenschap waren benoemd, naar het oordeel van de Kamer een acceptabele reden voor de notaris om klager in de procedure voor de rechtbank in vrijwaring op te roepen.

De klacht is daarom op dit onderdeel ongegrond.

Overigens merkt de Kamer op dat de rechtbank in haar vonnis van 17 augustus 2005 heeft vastgesteld dat de notaris niet is tekortgeschoten in de uitoefening van zijn taak als executeur-testamentair.

Klachtonderdeel 2

De brief van 21 juni 2007 van de advocaat van de notaris bevat slechts een verzoek aan klager om tot een minnelijke regeling te komen, in die zin dat klager zijn klacht zou intrekken. Het feit dat de notaris via zijn advocaat getracht heeft met klager tot een dergelijke regeling te komen, is naar het oordeel van de Kamer op zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het ligt alleszins in de rede dat de notaris stappen daartoe heeft ondernomen in het licht van zijn eerder bereikte minnelijke schikking met [de erven] en hun daarmee samenhangende intrekking van hun klacht bij de Kamer.

De klacht is daarom ook op dit onderdeel ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht op beide onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.G. Kok, voorzitter, J.Z. Moree, M.G.L. den Os-Brand, J. Smal en B.C. Tielen, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.