ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0087 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 07-19

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0087
Datum uitspraak: 13-02-2008
Datum publicatie: 14-10-2008
Zaaknummer(s): 07-19
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Verzet ongegrond
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Verzet Ten aanzien van de motivering van het verzet door klaagster overweegt de Kamer, dat de Wet op het notarisambt noch de lagere voor de [kandidaat-]notarissen of de Kamers van Toezicht geldende regelgeving voorziet in een voorlichtingsplicht voor genoemde functionarissen dan wel instanties over in de wet geregelde klachtmogelijkheden. Hoe onbevredigend dit voor klaagster ook mag zijn, het ligt in de eerste plaats op de weg van betrokkene om naar eigen kennis en inzicht al dan niet te kiezen voor het aanspannen van een klachtprocedure.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage

Beslissingen d.d. 13 februari 2008

1.     inzake de klacht onder nummer 07-19 van:

[...],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[...],

kandidaat-notaris te [...],

hierna ook te noemen: [kandidaat-notaris A],

respectievelijk

2.     op het verzet tegen de afwijzende beslissing d.d. 3 december 2007 van de fungerend voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het Notarisambt inzake de klacht onder nummer 07­19, welk verzet is ingesteld door:

[klaagster],

voornoemd,

tegen

[...],

toentertijd kandidaat-notaris te [...],

hierna ook te noemen: [kandidaat-notaris B].

De procedure inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris A]

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht bij brief van 25 april 2007, met bijlagen, ingekomen op 27 april 2007;

·         de overige bijlagen bij de klacht, ingekomen op 20 juni 2007;

·         het antwoord van [kandidaat-notaris A];

·         de repliek van klaagster;

·         de dupliek van [kandidaat-notaris A];

·         de beslissing van 3 december 2007 van de fungerend voorzitter van de Kamer, mr. R.J. Paris, tot verwijzing van de klacht naar de Kamer van Toezicht voor verdere behandeling.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft ter zitting van de Kamer plaatsgevonden op 16 januari 2008.

[kandidaat-notaris A] heeft ter zitting onder meer verklaard conform de door haar overgelegde en in kopie aan het proces­verbaal van de zitting gehechte aantekeningen.

De procedure in het verzet inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris B]

Op 3 december 2007 heeft de fungerend voorzitter van de Kamer, mr. R.J. Paris, - gelet op de vervaltermijn van drie jaar die krachtens artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt [Wna] geldt voor het indienen van een klacht - de klacht afgewezen als kennelijk niet­ontvankelijk, aangezien:

“klaagster al bekend was met de door [kandidaat-notaris B] verrichte werkzaamheden en de hoogte van het door het notariskantoor te declareren bedrag op of rond 22 april 2004, toen zij door [kandidaat-notaris B] schriftelijk hieromtrent werd geïnformeerd. Op dat ogenblik heeft zij kennisgenomen van voornoemd handelen of nalaten van de [voormalig] kandidaat-notaris. Daarna heeft [kandidaat-notaris B] in onderhavige zaak geen werkzaamheden meer verricht. Nu de klacht is ingediend op 27 april 2007 is de in voornoemd artikel bedoelde termijn verstreken.”

Bij brief van 19 december 2007, ingekomen op 20 december 2007, heeft klaagster verzet tegen deze beslissing ingesteld en de Kamer verzocht om over haar verzet te worden gehoord.

De mondelinge behandeling van het verzet heeft ter zitting van de Kamer plaatsgevonden op 16 januari 2008.

Daarbij was – daartoe opgeroepen – klaagster aanwezig.

De feiten inzake de klacht en het verzet

Klaagster is in 2003 gescheiden van [...]. Notaris [C] van notariskantoor [...] is in de echtscheidingsbeschikking benoemd tot notaris voor wie de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap moest plaatsvinden.

Bij brief van 1 september 2003 is door [kandidaat-notaris B] [vaste waarneemster van notaris [C]] een voorlopig voorstel gedaan om te komen tot een verdeling. Op 22 oktober 2003 zijn klaagster, haar ex-echtgenoot en [kandidaat-notaris B] bijeengekomen om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te bespreken.

Bij brief van 22 april 2004 heeft [kandidaat-notaris B] klaagster en haar ex-echtgenoot geïnformeerd over de voorlopige verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Ook is in deze brief aangegeven hoeveel de totaal te declareren kosten op dat ogenblik bedroegen: € 1.850 inclusief BTW.

Bij brief d.d. 29 april 2004 heeft [kandidaat-notaris B] aangegeven dat zij, in verband met langdurige afwezigheid, zou worden vervangen door [kandidaat-notaris A] en mevrouw [...], medewerkster op het kantoor van [kandidaat-notaris B] en [kandidaat-notaris A].

De klacht en het verweer van [kandidaat-notaris A]

De klacht valt - zakelijk weergegeven - uiteen in drie onderdelen.

1.        Klaagster verwijt [kandidaat-notaris A] dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de exact aan het dossier bestede uren waren en de daaraan verbonden kosten.

2.        [kandidaat-notaris A] heeft klaagster onheus bejegend.

3.        [kandidaat-notaris A] heeft onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap veel langer heeft geduurd dan noodzakelijk was.

[kandidaat-notaris A] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verweer gevoerd.

ad 1.  Per 1 mei 2004 is zij in dienst getreden bij het notariskantoor. Daar heeft zij het dossier van klaagster en haar ex-echtgenoot Van Baarle overgenomen van [kandidaat-notaris B]. Bij brief van 22 april 2004 is door [kandidaat-notaris B] een overzicht van de kosten gegeven. Eveneens is bij brief van 16 juli 2004 een overzicht van de kosten gegeven. [kandidaat-notaris A] heeft eind februari 2007 klaagster telefonisch desgevraagd meegedeeld dat door het kantoor ongeveer 37,5 uur aan het dossier is besteed. De declaratie is uiteindelijk conform de suggestie van de Kamer van Toezicht als bedoeld in artikel 56 lid 4 van de Wet op het notarisambt [Wna] opgemaakt. Klaagster heeft deze declaratie overigens nog niet voldaan.

ad 2.  Dat zij klaagster onheus heeft bejegend, wordt door [kandidaat-notaris A] betwist. Naar haar beleving heeft zij nergens de grens van zorgvuldigheid geschonden; zij heeft alert gereageerd, regelmatig aanmaningen om te reageren naar de gewezen echtgenoten gestuurd en gebeld, om de vaart erin te houden. Zij heeft de gevolgen van ieders doen en niet doen besproken en toegelicht.

ad 3.  Nadat klaagster had aangegeven met de verdelingsprocedure te willen stoppen, zijn de gewezen echtgenoten in februari 2005 opgeroepen om in maart 2005 bij de notaris te verschijnen teneinde hen een proces­verbaal te laten ondertekenen ter vaststelling van het feit dat partijen op het punt van de inboedel geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Uiteindelijk hebben partijen toch op de bijeenkomst op 23 maart 2005 bij de notaris overeenstemming over de laatste geschilpunten bereikt en hebben zij daarover een overeenkomst bij de notaris getekend op 25 mei 2005. Dat klaagster niet tevreden is over de uitkomst van de boedelverdeling kan niet aan [kandidaat-notaris A] worden tegengeworpen, nu de verantwoordelijkheid voor het tekenen van een overeenkomst waarin de overeengekomen verdeling ligt besloten, bij partijen zelf ligt. Tussen de bijeenkomst op het notariskantoor en het tekenen van de overeenkomst zaten uiteindelijk twee maanden. Van tijdsdruk of enige andere druk op klaagster om tot een oplossing te komen, is geen sprake geweest. Dat de verdeling in totaal bijna twee jaar heeft geduurd, is voor het belangrijkste deel toe te rekenen aan de moeizame communicatie tussen de gewezen echtgenoten.

Het verzet inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris B]

Als grond voor haar verzet voert klaagster aan dat zij al op 8 juli 2005 correspondentie had gevoerd met de Kamer met betrekking tot de kwestie rond de door [kandidaat-notaris B] verrichte werkzaamheden en de hoogte van het door het notariskantoor te declareren bedrag. Zij had toen nog de illusie dat zaken op die manier opgelost konden worden. De gedachte aan een klacht zou eerder bij haar zijn opgekomen als het antwoord van de Kamer [op 23 februari 2007] minder lang op zich had laten wachten. Bovendien was zij niet eerder op de hoogte van mogelijkheid om een klacht in te dienen. Hiermee werd zij pas bekend door de brief van de Kamer van 27 april 2007 in antwoord op haar klacht bij brief van 25 april 2007 tegen [kandidaat-notaris A].

De beoordeling van de klacht tegen [kandidaat-notaris A]
De voor [kandidaat-]notarissen geldende tuchtnorm

Volgens artikel 98 lid 1 Wna zijn notarissen [en kandidaat-notarissen] aan tuchtrechtspraak onderworpen voor enig handelen of nalaten dat in strijd is met enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, dan wel met de zorg die zij als notarissen [of kandidaat-notarissen] behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris [of kandidaat-notaris] niet betaamt.

Klachtonderdeel 1

Naar het oordeel van de Kamer heeft klaagster niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat [kandidaat-notaris A] haar - objectief bezien - geen inzicht gegeven heeft in de aan het dossier bestede uren en de daaraan verbonden kosten. Zowel door [kandidaat-notaris A]s voorgangster, [kandidaat-notaris B], als door [kandidaat-notaris A] zelf is een overzicht van de kosten aan klaagster gegeven. Daarnaast heeft [kandidaat-notaris A] de kosten nog eens telefonisch aan klaagster toegelicht.

De klacht is daarom in dit onderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 2

Nergens uit de door klaagster overgelegde correspondentie van [kandidaat-notaris A] met klaagster is de Kamer gebleken van enige onheuse bejegening door [kandidaat-notaris A]. De brieven van [kandidaat-notaris A] zijn op de gebruikelijke wijze voor dergelijke gevallen in een zakelijke toon gesteld, in die zin dat zij zich beperken tot de inhoud van de aan de orde zijnde kwestie, namelijk de verdeling tussen de gewezen echtgenoten. Daar waar mogelijkerwijs sprake zou kunnen zijn geweest van een onheuse bejegening in de persoonlijke contacten tussen klaagster en [kandidaat-notaris A] is zulks evenmin aannemelijk gemaakt door klaagster.

De klacht is daarom ook in dit onderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 3

[kandidaat-notaris A] had als kandidaat-notaris belast met dit dossier de taak om in een akte van boedelverdeling neer te leggen wat de gewezen echtgenoten waren overeengekomen. Indien dan blijkt dat partijen verschillende opvattingen hebben over de inhoud van de akte, dient [kandidaat-notaris A] behulpzaam te zijn bij het vinden van overeenstemming, maar zij kan dit niet forceren noch een beslissing nemen over de vraag wie van de gewezen echtgenoten gelijk heeft. De taak om een beslissing te nemen als de echtgenoten het onderling niet eens kunnen worden, is voorbehouden aan de civiele rechter.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar het oordeel van de Kamer genoegzaam naar voren dat [kandidaat-notaris A] met besprekingen en brieven getracht heeft de gewezen echtgenoten tot elkaar te brengen. Nadat klaagster had aangegeven de verdere bemiddeling van [kandidaat-notaris A] bij de verdeling te willen stopzetten, heeft [kandidaat-notaris A] aanvankelijk partijen uitgenodigd om in een notarieel proces-verbaal vast te stellen dat geen overeenstemming is bereikt. Uiteindelijk - na het verstrijken van ongeveer twee maanden - blijken partijen alsnog overeenstemming te hebben bereikt. Dit is op 25 mei 2005 vastgelegd in een door partijen ondertekende overeenkomst op het notariskantoor.

De Kamer komt dan ook tot het oordeel dat [kandidaat-notaris A] sinds het moment dat zij belast is geweest met het dossier van de gewezen echtgenoten voortvarend is opgetreden en in voldoende mate getracht heeft partijen tot elkaar te brengen.

Ook in dit klachtonderdeel is de klacht daarom ongegrond.

De beoordeling van het verzet inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris B]

Het verzet is tijdig ingesteld.

De Kamer dient thans te beoordelen of de klacht ­ gezien het verzet ­ kennelijk niet­ontvankelijk is.

De Kamer verwijst voor de inhoud van de klacht naar hetgeen daarover in de beslissing van de fungerend voorzitter d.d. 3 december 2007 is overwogen.

Ten aanzien van de motivering van het verzet door klaagster overweegt de Kamer, dat de Wet op het notarisambt noch de lagere voor de [kandidaat-]notarissen of de Kamers van Toezicht geldende regelgeving voorziet in een voorlichtingsplicht voor genoemde functionarissen dan wel instanties over in de wet geregelde klachtmogelijkheden. Hoe onbevredigend dit voor klaagster ook mag zijn, het ligt in de eerste plaats op de weg van betrokkene om naar eigen kennis en inzicht al dan niet te kiezen voor het aanspannen van een klachtprocedure.

Het onderzoek in verzet heeft − mede gelet op het verhandelde ter zitting − naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten of beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de fungerend voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt.

De Kamer overweegt - wellicht ten overvloede - in aansluiting op vaste jurisprudentie van de Notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, dat voor de aanvang van de termijn genoemd in artikel 99 lid 12 Wna doorslaggevend is wanneer klaagster van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen en niet wanneer zij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. Voor wat betreft genoemd handelen of nalaten van een notaris, geldt hetzelfde voor het handelen of nalaten van een kandidaat-notaris. Een vervaltermijn, ook deze, dient om degene die zich benadeeld acht een naar het oordeel van de wetgever redelijke maar beperkte termijn, in dit geval een termijn van drie jaren, te geven waarbinnen hij of zij gebruik kan maken van de daartoe geëigende rechtsgang.

De Kamer verwijst daarvoor bovendien naar de overweging van de staatssecretaris bij de invoering van deze bepaling [Toelichting, nota naar aanleiding van het verslag, nr. 12, p. 46-47]:

“De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. Ik stel daarom voor in artikel 94[lees: 99], twaalfde lid te bepalen dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat­notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen (nota van wijziging, onderdeel QQ 4).”

De Wet op het notarisambt noch de jurisprudentie bieden daarom grond en/of mogelijkheid om uitzondering[en] op de bepaling van artikel 99 lid 12 Wna te maken.

Dit leidt tot de conclusie dat de klacht inderdaad - zoals door de fungerend voorzitter overwogen - kennelijk niet­ontvankelijk is.

Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard.

De beslissing in de klacht

De Kamer van Toezicht voormeld:

verklaart de klacht tegen [kandidaat-notaris A] in alle onderdelen ongegrond.

De beslissing in het verzet

De Kamer van Toezicht voormeld:

verklaart het verzet inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris B] ongegrond.

Deze beslissingen zijn gegeven door mrs. R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, G.P. van Ham, J.Z. Moree en J. Smal, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008.

Kopie van deze beslissingen wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden.

Tegen de beslissing inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris A] staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.

Tegen de beslissing op het verzet inzake de klacht tegen [kandidaat-notaris B] staat ingevolge artikel 99, lid 10, van de Wet op het notarisambt geen rechtsmiddel open.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen te ’s­Gravenhage

Beslissing d.d. 3 december 2007 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt inzake de klacht onder nummer 07-19 van:

[...],

wonende te [...],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[1] [...],

kandidaat-notaris te [...],

hierna ook te noemen: [kandidaat-notaris A];

[2] [...],

voorheen kandidaat-notaris te [...],

hierna ook te noemen: [kandidaat-notaris B],

thans woonachtig buiten het koninkrijk.

De procedure

De voorzitter heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 27 april 2007;

·         de bijlagen bij de klacht, ingekomen op 20 juni 2007;

·         het antwoord van [kandidaat-notaris A];

·         de repliek van klaagster;

·         de dupliek van [kandidaat-notaris A].

De feiten

Klaagster is in 2003 gescheiden van [...]. Notaris [C] van notariskantoor [...] is in de echtscheidingsbeschikking benoemd tot notaris voor wie de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap moest plaatsvinden.

Bij brief van 1 september 2003 is door [kandidaat-notaris B] [vaste waarneemster van notaris [C]] een voorlopig voorstel gedaan om te komen tot een verdeling. Op 22 oktober 2003 zijn klaagster, haar ex-echtgenoot en

[kandidaat-notaris B] bijeengekomen om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te bespreken.

Bij brief van 22 april 2004 heeft [kandidaat-notaris B] klaagster en haar ex-echtgenoot geïnformeerd omtrent de voorlopige verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Ook is in deze brief aangegeven hoeveel de totaal te declareren kosten op dat ogenblik bedroegen:  € 1.850,-- inclusief BTW.

Bij brief d.d. 29 april 2004 heeft [kandidaat-notaris B] aangegeven dat zij, in verband met langdurige afwezigheid, zou worden vervangen door [kandidaat-notaris A] en mevrouw [...], medewerkster op het kantoor van [kandidaat-notaris B] en [kandidaat-notaris A].

De klacht en het verweer van [kandidaat-notaris A]

Klaagster verwijt [kandidaat-notaris B] [die per oktober 2005 naar de Verenigde Staten van Amerika is verhuisd] en

[kandidaat-notaris A] dat zij onvoldoende voortvarend hebben gehandeld, waardoor de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap veel langer heeft geduurd dan noodzakelijk was.

Voorts hebben [kandidaat-notaris B] en [kandidaat-notaris A] de informatieplicht geschonden, door niet mee te delen wat het verschil is tussen een onderhandse en een “bovenhandse” akte. Met dat laatste zal een notariële akte bedoeld zijn. [kandidaat-notaris B] heeft klaagster niet voorgelicht over de kosten van een notariële akte en de mogelijkheid van een maximumbijdrage conform artikel 56 Wet op het notarisambt [verder te noemen Wna]. [kandidaat-notaris B] heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de exacte bemiddelingskosten zouden zijn [wel is dit kort na aanvang van de bemiddeling gebeurd, ondanks signalen van klaagster dat zij wilde stoppen met de bemiddeling] en ook

[kandidaat-notaris A] heeft, aldus klaagster, niet inzichtelijk gemaakt wat de exact aan het dossier bestede uren waren en de daaraan verbonden kosten.

Ten slotte verwijt klaagster [kandidaat-notaris B] een onheuse en partijdige bejegening door teveel de zijde van de ex-echtgenoot te kiezen en te dreigen met het inschakelen van de rechter om de zaak tot een goed eind te brengen.

[kandidaat-notaris A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling ten aanzien van de klacht tegen [kandidaat-notaris B]

Voor het indienen van een klacht geldt de in artikel 99 lid 12 Wna genoemde termijn van drie jaren. Zulks is een vervaltermijn en dient dan ook ambtshalve onderzocht te worden.

Ingevolge het in dat artikel bepaalde kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. De reden voor het opnemen van deze termijn in de wet is

– naar uit de wetsgeschiedenis blijkt – dat het na langere tijd onmogelijk is om de feitelijke toedracht nog naar behoren vast te stellen, terwijl ook de verweerder in zijn verdediging zou worden geschaad.

Vaststaat dat klaagster al bekend was met de door [kandidaat-notaris B] verrichte werkzaamheden en de hoogte van het door het notariskantoor te declareren bedrag op of rond 22 april 2004, toen zij door [kandidaat-notaris B] schriftelijk hieromtrent werd geïnformeerd. Op dat ogenblik heeft zij kennisgenomen van voornoemd handelen of nalaten van de [voormalig] kandidaat-notaris. Daarna heeft [kandidaat-notaris B] in onderhavige zaak geen werkzaamheden meer verricht. Nu de klacht is ingediend op 27 april 2007 is de in voornoemd artikel bedoelde termijn verstreken.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat klaagster haar klacht tegen [kandidaat-notaris B] heeft ingediend met overschrijding van de in artikel 99 lid 12 Wna genoemde termijn. Klaagster kan daarom niet in deze klacht worden ontvangen.

De beoordeling van de klacht tegen [kandidaat-notaris A]

Nu de klachten tegen [kandidaat-notaris A] de genoemde vervaltermijn niet overschrijden en de voorzitter de klachten niet als kennelijk ongegrond voorkomen, zullen deze aan de Kamer worden voorgelegd ter verdere behandeling.

De beslissing

De voorzitter van genoemde Kamer van Toezicht:

wijst de klacht tegen [kandidaat-notaris B] af als kennelijk niet ontvankelijk;

verwijst de klachten tegen [kandidaat-notaris A] naar de Kamer, ter verdere behandeling.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.J. Paris, voorzitter, op 3 december 2007.

Kopie van deze beslissing wordt aan partijen gezonden, aan klaagster bij aangetekende brief.

Klaagster kan, indien zij daartoe aanleiding vindt, binnen veertien dagen na de dag van verzending van de kopie van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer van Toezicht. In geval van verzet dient klaagster gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter zij zich niet kan verenigen en kan klaagster daarbij vragen over haar verzet te worden gehoord.