ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0081 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 08-05

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0081
Datum uitspraak: 16-07-2008
Datum publicatie: 24-09-2008
Zaaknummer(s): 08-05
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klagers verwijt dat de notaris onvoldoende [voor]onderzoek naar het door klager gestelde dementeren van erflaatster heeft gedaan naar aanleiding van de hem door klager aangereikte informatie, is naar het oordeel van de Kamer van geen belang voor de wel relevante vraag of de notaris ten tijde van het opmaken van het testament voldoende heeft nagegaan of erflaatster compos mentis was.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­-Gravenhage

Beslissing d.d. 16 juli 2008 inzake de klacht onder nummer 08-05 van:

[...],

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[...],

oud-notaris, voorheen gevestigd te [...],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 6 februari 2008;

·         het antwoord van de notaris;

·         de repliek van klager;

·         de dupliek van de notaris.  

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2008.

Daarbij waren aanwezig:

·         klager,

·         de notaris.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

Na de behandeling heeft de notaris - daartoe in de gelegenheid gesteld door de Kamer - bij email van 19 juni 2008 de Kamer nader geïnformeerd. Klager is vervolgens tot 4 juli 2008 in de gelegenheid gesteld op deze email te antwoorden. De Kamer heeft daarop geen reactie ontvangen.

De feiten

De notaris heeft op 8 september 1999 het testament verleden van [...], tante van klager en hierna te noemen: erflaatster. Bij dit testament heeft erflaatster haar eerdere testament uit 1986 herroepen en haar nicht [...] benoemd tot haar enige en algemene erfgenaam en tot executeur van de nalatenschap. Daarvoor had zij in het herroepen testament klager benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam en tot executeur.

Op 27 mei 2006 is erflaatster overleden.

In juni en december 2006 zijn er gesprekken geweest tussen klager en de notaris over de afwikkeling van de nalatenschap, in december 2006 in aanwezigheid van de erfgenaam.

De klacht en het verweer van de notaris

Klager verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten de wilsbekwaamheid van erflaatster te beoordelen bij het opmaken van haar laatste testament en daarbij de informatie na te trekken die klager eerder in september 1999 in een persoonlijk gesprek aan de notaris heeft gegeven over de slechter wordende geestesgesteldheid van erflaatster en over zijn twijfels of deze de draagwijdte van haar handelen nog kon overzien.

Ten tijde van het opmaken van het testament in 1999 zou erflaatster al niet meer wilsbekwaam zijn, terwijl het toen herroepen testament van 1986 wel met haar volle bewustzijn en volgens haar wensen is opgemaakt. Na het overlijden van erflaatster heeft klager in juni 2006 - opnieuw - tevergeefs getracht de notaris te overtuigen van zijn twijfels over de wilsbekwaamheid van erflaatster bij het opmaken van haar testament in 1999. De notaris heeft hiervan geen nota willen nemen en wilde verder geen contact meer met klager. Pas bij het gesprek in december 2006 werd hij door de notaris in de gelegenheid gesteld om de sleutels van het huis van erflaatster en overige [financiële] bescheiden in verband met de nalatenschap aan de notaris over te dragen.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht

Tegenover de verklaring van klager staat die van de notaris.

Dat klager het notariskantoor in september 1999 had benaderd met informatie over het volgens klager dementeringsproces van erflaatster wordt door de notaris niet betwist. Dit betrof echter niet een persoonlijk gesprek met de notaris, maar een telefonisch gesprek op 6 september 1999 met zijn toenmalige kandidaat-notaris, blijkens de aantekeningen van laatstgenoemde die zich in het dossier bevonden. De kandidaat-notaris heeft deze informatie voor kennisneming aangenomen en geen actie naar politie en huisarts ondernomen, zoals hem toen door klager was gesuggereerd. De notaris ontkent enig gesprek in wat voor vorm dan ook met klager over erflaatster te hebben gehad, voorafgaand aan het opmaken van het testament. Zijn agenda uit 1999, waarin mogelijkerwijs aantekeningen te vinden zouden zijn over wat zich voorafgaand aan het opmaken van het testament heeft afgespeeld, heeft hij niet meer kunnen achterhalen.

Zowel schriftelijk als ter zitting van de Kamer heeft de notaris verklaard dat erflaatster bij het opmaken van haar testament op zijn kantoor uitgesproken was in haar opvatting over de door haar gewenste wijzigingen van het testament van 1986 en heeft zij dit ook tijdens het passeren van het testament herhaald tegen de notaris en de daarbij aanwezige getuigen. De notaris heeft tijdens het opmaken van het testament de indertijd voor de notarispraktijk gebruikelijke procedure gevolgd ter controle van het vermogen van erflaatster om haar wil te bepalen, onder meer door het stellen aan haar van zogenaamde controlevragen. Er was op dat moment geen enkele aanleiding voor de notaris om te constateren dat erflaatster niet wist waar zij mee bezig was, aldus de notaris.

Wat er ook zij van de over en weer betwiste verklaringen van partijen: het verwijt van klager dat de notaris onvoldoende [voor]onderzoek naar het door klager gestelde dementeren van erflaatster heeft gedaan naar aanleiding van de hem door klager aangereikte informatie, is naar het oordeel van de Kamer van geen belang voor de wel relevante vraag of de notaris ten tijde van het opmaken van het testament voldoende heeft nagegaan of erflaatster compos mentis was.

De notaris heeft gelet op zijn verklaring genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij bij het opmaken van het testament voldoende maatregelen heeft genomen ter controle van het vermogen van erflaatster om haar wil te bepalen. Het tegendeel is de Kamer in ieder geval niet gebleken.

De klacht is daarom ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, G.P. van Ham, J. Smal en E.D. Smit, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2008.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.