ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0057 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 07-39
ECLI: | ECLI:NL:TNOKSGR:2008:YC0057 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-01-2008 |
Datum publicatie: | 16-01-2008 |
Zaaknummer(s): | 07-39 |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | Klacht gegrond met berisping |
Inhoudsindicatie: | Schending verplichting tot indiening jaarstukken bij BFT. |
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s-Gravenhage
Beslissing van 16 januari 2008 inzake de klacht onder nummer 07-39 van:
het Bureau Financieel Toezicht,
hierna ook te noemen: klager, dan wel het BFT,
gevestigd te Utrecht,
tegen
[...],
notaris te [...],
hierna ook te noemen: de notaris.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
· de klacht van het BFT bij brief van 29 augustus 2007, ingekomen op 3 september 2007;
· het antwoord van de notaris.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 december 2007.
Daarbij waren aanwezig:
· A.C.M. Hesselberth RA, namens het BFT, sector Financieel toezicht,
· de notaris.
De feiten
Het BFT heeft de notaris op diens verzoek uitstel tot 1 juli 2007 verleend voor het indienen van zijn jaarstukken over 2006. Bij brief van 20 juli 2007 heeft het BFT de notaris vervolgens herinnerd aan zijn wettelijke plicht tot indiening bij het BFT van deze jaarstukken.
Blijkens het klaagschrift moest de notaris over het jaar 2006 nog indienen:
· de privévermogensopstelling;
· de inkomensopstelling.
Bij email van 11 september 2007 heeft de notaris aan het BFT een opgave gedaan van voormelde gegevens. Deze gegevens heeft hij bij zijn brief van 12 september 2007 nogmaals aan het BFT verzonden.
De klacht en het verweer van de notaris
Het BFT verwijt de notaris zakelijk weergegeven dat deze ondanks het verzoek daartoe door het BFT niet volledig heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting tot het tijdig indienen van de jaarstukken over 2006 en dat de notaris hiermee het effectief toezicht door het BFT op het financieel beheer van zijn notariële praktijk heeft belemmerd. Het BFT is niet gebleken van omstandigheden die overmacht aan de zijde van de notaris opleveren noch van redenen die hem anderszins zouden disculperen.
De notaris heeft de feiten die ten grondslag liggen aan de klacht erkend en zijn spijt hierover uitgesproken. Ter verontschuldiging heeft hij aangevoerd dat het zijn bedoeling was geweest deze stukken tegelijkertijd met zijn belastingaangiften in te dienen.
De beoordeling van de klacht
De klachtmogelijkheid voor het BFT
Krachtens artikel 112 lid 1 houdt het BFT toezicht op de nakoming van de financiële verplichtingen die bij of krachtens de Wna aan de notaris worden opgelegd.
Volgens artikel 112 lid 3 Wna heeft het BFT een zelfstandige klachtbevoegdheid, indien het BFT bij de uitoefening van het toezicht feiten of omstandigheden zijn gebleken die naar zijn oordeel grond opleveren tot het opleggen van een tuchtmaatregel.
De voor notarissen geldende tuchtnorm
Volgens artikel 98 lid 1 Wna zijn notarissen [en kandidaat-notarissen] aan tuchtrechtspraak onderworpen voor enig handelen of nalaten dat in strijd is met enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, dan wel met de zorg die zij als notarissen [of kandidaat-notarissen] behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris [of kandidaat-notaris] niet betaamt.
De op de klacht toepasselijke regeling
Op grond van artikel 24 lid 4 van de Wet op het notarisambt [Wna] moet een notaris zijn jaarstukken - zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als van zijn privé-vermogen - binnen vier maanden na afloop van een boekjaar, dus in casu vóór 1 mei 2007, op schrift gereed hebben. Deze termijn kan op verzoek van de notaris door het BFT op grond van bijzondere omstandigheden met ten hoogste twee maanden worden verlengd.
Op grond van artikel 112 lid 1 Wna is de notaris verplicht de hierboven vermelde stukken over het jaar 2006 als onderdeel van de jaarstukken bij het BFT in te dienen aanstonds na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 24 lid 4 Wna.
De klacht
De notaris heeft niet aan de in artikel 112 lid 1 Wna genoemde wettelijke verplichting voldaan, zulks ondanks de herinneringsbrief van het BFT.
Daarmee heeft de notaris gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichting en derhalve in strijd met de in artikel 98 lid 1 Wna neergelegde tuchtnorm.
De Kamer is daarnaast van oordeel dat een notaris een dergelijke aan hem gerichte brief van het BFT tijdig behoort te beantwoorden, zeker nu hem daarin wordt gewezen op zijn wettelijke verplichting tot tijdige indiening van de jaarstukken. Door niet te reageren miskent de notaris de wettelijke taak van het BFT als financieel toezichthouder op het notariaat en het belang van de naleving van die verplichting. De Kamer beoordeelt deze opstelling van de notaris als laakbaar en in strijd met hetgeen een behoorlijk notaris betaamt. Daaraan doet niet af dat hij alsnog de vereiste gegevens aan het BFT heeft verstrekt, zij het pas nadat het BFT de onderhavige klacht bij de Kamer had ingediend.
De klacht is daarom gegrond.
De maatregel
Bij het vaststellen van de maatregel houdt de Kamer rekening met het recente tuchtrechtelijke verleden van de notaris in verband met het niet tijdig ingediend hebben van zijn jaarstukken, als volgt:
1. Bij beslissing van 25 juni 2003, 02-36, heeft de Kamer de klacht van het BFT betreffende de jaarstukken over 2001 gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel. De notaris is in deze beslissing er op gewezen dat een tuchtmaatregel wel aan de orde kan komen indien de vastgestelde nalatigheden zich nogmaals voordoen.
2. Bij beslissing van 17 november 2004, 04-33, heeft de Kamer de klacht van het BFT betreffende de jaarstukken over 2003 gegrond verklaard, nu met oplegging van de maatregel van waarschuwing.
De notaris was met andere woorden een gewaarschuwd mens.
De thans aan de orde zijnde nalatigheden van de notaris rechtvaardigen gezien vorenbedoeld herhaaldelijk verzuim in het verleden de oplegging van de maatregel van berisping. De Kamer wijst de notaris er op dat een zwaardere tuchtmaatregel tot de mogelijkheden behoort indien de vastgestelde nalatigheden zich wederom voordoen.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart de klacht gegrond;
legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zal worden tenuitvoergelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, J.Z. Moree, M.G.L. den Os-Brand en J. Smal, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.