ECLI:NL:TNOKROT:2008:YC0120 Kamer van toezicht Rotterdam 14-08

ECLI: ECLI:NL:TNOKROT:2008:YC0120
Datum uitspraak: 18-12-2008
Datum publicatie: 12-02-2009
Zaaknummer(s): 14-08
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Notaris is niet overgegaan tot het opstellen en passeren van een nieuw testament ondanks herhaalde opdrachten hiertoe. Notaris heeft een derde als bewindvoerder benoemd zonder overleg te voeren met de reeds benoemde bewindvoerders en de notaris wordt verweten zich ten onrechte bemoeid te hebben met het regelen van de uitvaart. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Kamer v­an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris­sen te Rotterdam

Reg.nr. 14/08

Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:

[naam],

                                                              wonend te [plaats],

klaagster,

- tegen -

mr. [naam],

notaris te [plaats],

hierna te noemen de notaris.

1.  Het verloop van de procedure

1.1

De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:

-       klaagschrift d.d. 20 juni 2008;

-       verweerschrift d.d. 3 juli 2008;

-       brief van klaagster d.d. 18 augustus 2008;

-       pleitnota van klaagster overgelegd ter zitting;

-       pleitnota van de notaris overgelegd ter zitting.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 25 september 2008. Daarbij zijn zowel klaagster, bijgestaan door mr. A.F. Hermans, advocaat te Rotterdam, als de notaris, verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.

2.    De feiten

De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:

2.1

In opdracht van de heer [naam], de vader van klaagster (hierna: de vader) heeft de notaris op 18 februari 2003 een testament gepasseerd. In dit testament is onder andere bepaald hoe de aanzienlijke onroerend goed portefeuille van de vader zou worden verdeeld onder zijn erfgenamen. In het testament worden klaagster en haar broers [naam] (hierna: [A]), [naam] (hierna: [C]) en [naam] (hierna: [B]) aangewezen als erfgenamen van de vader. Voorts is ook de zoon van [A], [naam] (hierna: [D]) erfgenaam. In het testament wordt de notaris benoemd tot executeur.

2.2

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2005 is de vader onder bewind gesteld, waarbij [B] en [C] zijn benoemd tot bewindvoerders. Voorts is klaagster tot mentrix over de vader benoemd.

2.3

De vader heeft in september 2003 het plan opgevat om onroerende zaken te schenken aan zijn kinderen – te weten klaagster, [A], [B] en [C] – en zijn kleinzoon [D], welke schenkingen geconcretiseerd zijn in de brief van de notaris aan de vader d.d. 12 november 2004. Op deze brief zijn door de vader twee handgeschreven aantekeningen gemaakt, te weten:

“Delen in 4 gelijke delen

15 november 2004

Voor de verdeling aan [D]

zie mijn brieven van

13 november 2003 en 31 december 2003”

“Voor alle duidelijkheid

[D] doet mee na

zijn vader die daarom een

dubbele portie krijgt”

2.4

Voorts heeft op 11 april 2005 een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de notaris betreffende de geplande schenkingen van de vader. Bij deze bespreking waren de kinderen van de vader, kleinzoon [D], de notaris en zijn medewerker de heer [naam] ([de medewerker]) 8 juni 2005 aanwezig.

2.5

Bij brief d.d. 8 juni 2005 heeft [de medewerker] namens de notaris de kantonrechter verzocht machtiging te verlenen aan de bewindvoerders van de vader – te weten [B] en [C] – om voornoemde schenkingen te doen. In deze brief schrijft [de medewerker] onder meer:

“Het compromis houdt in, dat [D] wel volledig meedeelt in de schenking, maar dat zijn vader, de heer [naam], een “halve” schenking ontvangt ten opzichte van de overigen.”

2.6

Bij brief d.d. 24 juni 2005 heeft [de medewerker] namens de notaris aan de kantonrechter schrijft [de medewerker] onder meer:

“Ik had namelijk begrepen dat [A] een halve schenking zou ontvangen ten opzichte van de andere begiftigden, maar het is de bedoeling dat zijn zoon [D] uiteindelijk de helft ontvangt, terwijl [A] een “volledige”schenking ontvangt.”

2.7

Op 21 januari 2006 is de vader overleden. De vader is begraven.

                   3.  De klacht

3.1

Klaagster stelt dat haar vader in 2003 besloot om een nieuw testament op te laten stellen, onder meer in verband met een wijziging in de verdeling van de onroerende zaken onder zijn erfgenamen. Hiertoe heeft de vader de notaris opdracht gegeven, hetgeen onder meer blijkt uit de brieven van de vader aan de notaris d.d. 13 november 2003 en 31 december 2003. Klaagster verwijt de notaris dat hij, ondanks herhaalde opdrachten hiertoe van haar vader, niet is overgegaan tot het opstellen en passeren van een nieuw testament.

3.2

Klaagster verwijt de notaris dat hij, door de onder 2.6 genoemde brief te sturen, niet conform de wens van haar vader heeft gehandeld en [A] ten onrechte heeft bevoordeeld ten opzichte van [D].

3.3

Klaagster stelt voorts dat de notaris in november 2005 – en wellicht ook in de maanden daarvoor – samen met [A] gesprekken heeft gevoerd met de heer [naam] (hierna: [de belastingadviseur]), belastingadviseur bij Loyens & Loeff, over het benoemen van een kantoorgenoot van [de belastingadviseur] als (mede-)bewindvoerder van de vader. Klaagster stelt dat hierover ten onrechte geen overleg is gevoerd met haar en/of haar broers [B] en [C], die reeds als bewindvoerder benoemd waren. Klaagster vindt dat klachtwaardig.

3.4

Klaagster stelt dat uit het testament van haar vader niet blijkt of hij begraven of gecremeerd wenste te worden. Wel is in het testament bepaald dat de executeur een sobere uitvaart diende te regelen. Als mentrix nam klaagster de belangen van niet vermogensrechtelijke aard van de vader waar. Klaagster stelt dat zij derhalve met de overige kinderen was overeengekomen dat zij de uitvaart zou regelen. Daartoe heeft zij middels een e-mailbericht aan haar broers en [D] hen verzocht haar voor maandag 23 januari 2006 20:00 uur te berichten of zij een voorkeur voor begraven of cremeren hadden en waarbij zij eveneens een voorstel deed omtrent het dragen van de (extra) kosten voor begraven. Daar klaagster geen reactie op haar e-mail ontving heeft zij de uitvaartondernemer opdracht gegeven tot het regelen van een crematie.

Op 24 januari 2006 heeft [A] klaagster telefonisch medegedeeld dat hij niet akkoord ging met een crematie en dat hij de notaris opdracht zou geven om de crematie om te zetten in een begrafenis. Op 25 januari 2006 heeft [de medewerker] klaagster telefonisch medegedeeld dat er inmiddels voorzieningen waren getroffen om de crematie om te zetten in een begrafenis. Klaagster verwijt de notaris dat hij zich op instigatie van [A] bewust heeft bemoeid met de uitvaart van de vader en de crematie – eveneens op instigatie van [A] – heeft doen omzetten in een begrafenis. Een en ander is voor klaagster extra pijnlijk nu de rouwkaarten waarin de crematie werd aangekondigd ten tijde van de wijziging reeds ontvangen waren door de genodigden.

4.  Standpunt van de notaris

4.1

Ten aanzien van het onder 3.1 verwoorde klachtonderdeel beroept de notaris zich primair op verjaring. Nu het zaken betreft die meer drie jaren geleden hebben plaatsgevonden is klaagster naar het oordeel van de notaris niet ontvankelijk in haar klacht.

Subsidiair stelt de notaris dat hij, na ieder schrijven dat hij van de vader ontving, een afspraak met de vader maakte om de brief te bespreken. Tijdens deze gesprekken liet de vader er geen twijfel over bestaan dat hij de voorstellen of wijzigingen zoals verwoord in de brieven niet wilde. Hij ondertekende de brieven kennelijk  slechts om klaagster ter wille te zijn.

4.2

Voorts betwist de notaris dat zijn brief als genoemd onder 2.6 niet conform de wens van de vader was. Voorts stelt hij dat dit punt uitvoerig aan de orde is geweest bij het geding dat [B] en [C] tegen de notaris in zijn hoedanigheid van executeur hebben aangespannen.

4.3

De notaris betwist hetgeen onder 3.3 gesteld wordt. Vóór [B] en [C] werden benoemd tot bewindvoerders van de vader is in gesprekken met [de belastingadviseur] zijdelings gesproken over benoeming van een kantoorgenoot tot (mede-) bewindvoerder. Hieraan lag ten grondslag dat de administratie van de vader minder goed op orde was dan aanvankelijk gedacht werd. Na de onder bewindstelling van de vader is hierover niet meer gesproken.

4.4

De notaris stelt dat het testament van de vader de executeur opdraagt een sobere uitvaart te regelen. Op 23 januari 2006 is met klaagster afgesproken dat er begraven  kon worden als klaagster niet aan de extra kosten voor een begrafenis hoefde mee te betalen. Op dat besluit is klaagster tot de begrafenis niet meer teruggekomen.

5.  De beoordeling

5.1

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 

5.2

Ten aanzien van klacht onderdeel 3.1 en 3.2 overweegt de Kamer als volgt. De taak van de notaris is om zich er van te vergewissen dat hetgeen in een testament en/of schenkingsakte staat in overeenstemming in met de wil van de cliënt en of deze in voldoende mate in staat is zijn wil te verklaren en de gevlogen hiervan te overzien. De zwaarwegende geheimhoudingsplicht van de notaris omtrent al hetgeen hem uit hoofde van zijn ambt kenbaar wordt gemaakt is kenmerkend voor de vertrouwensrelatie tussen de notaris en zijn cliënt. Hetgeen de vader van klaagster met de notaris –  zowel mondeling als schriftelijk – omtrent zijn uiterste wilsbeschikking en de schenkingen heeft besproken valt eveneens onder de geheimhoudingsplicht van de notaris. De keuzes die de vader van klaagster gemaakt heeft in zijn uiterste wilsbeschikking en schenkingsakten zijn voor klaagster wellicht onbevredigend en niet conform haar verwachtingen, dit neemt echter niet weg dat klaagster in deze geen belang heeft bij haar klachten. Zij is derhalve niet ontvankelijk.

5.3

De stelling van klaagster dat de notaris – nadat [B] en [C] tot bewindvoerders waren benoemd – gesprekken met [de belastingadviseur] heeft gevoerd teneinde een derde bewindvoerder te laten benoemen, is niet aannemelijk geworden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4

Ten aanzien van de gang van zaken rond de begrafenis van de vader oordeelt de Kamer als volgt. Klaagster betwist niet dat [A] een voorkeur had voor het begraven van de vader. De notaris heeft betrokkenen telefonisch geïnformeerd en gevraagd naar hun standpunt ten aanzien van de optie begraven. Vaststaat dat de broers akkoord waren met de optie begraven en dat klaagster eerder akkoord was gegaan indien zij niet zou hoeven meebetalen aan de hogere kosten die de optie begraven met zich meebracht. Derhalve is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.5

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Kamer van oordeel dat klaagster ten aanzien van klachtonderdelen 3.1 en 3.2 niet-ontvankelijk is en dat de klachtonderdelen 3.3 en 3.4 ongegrond zijn.

6.   De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-nota­ris­sen te Rotterdam,

verklaart klaagster niet ontvankelijk voor wat betreft de klachtonderdelen als verwoord onder 3.1 en 3.2 ;

verklaart de klachtonderdelen 3.3 en 3.4 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. W. van Veen, A.G. Scheele-Mülder, H.M. Kolster, R.G.M. Gores en F. Hoppel in tegenwoor­digheid van de secretaris, W. Blokland.

Uitgesproken ter openbare vergadering op 18 december 2008.

De secretaris,                                                      De voorzitter,

                   W. Blokland                                                        W. van Veen

Deze beslissing is verzonden op:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.