ECLI:NL:TNOKROT:2008:YC0099 Kamer van toezicht Rotterdam 01-08

ECLI: ECLI:NL:TNOKROT:2008:YC0099
Datum uitspraak: 23-10-2008
Datum publicatie: 03-11-2008
Zaaknummer(s): 01-08
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Gebrekkige communicatie met klaagster, voortgang bij het afgeven van een verklaring van erfrecht, onjuiste aangifte successierecht ingediend.

 

Kamer v­an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris­sen te Rotterdam

Reg.nr. 01/08

Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:

[naam],

                                                              wonende te [plaats],

klaagster,

- tegen -

mr. [naam],

notaris te [plaats],

hierna te noemen de notaris.

1. Het verloop van de procedure

1.1

De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:

-       klaagschrift d.d. 2 oktober 2007;

-       verweerschrift d.d. 7 februari 2008.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 25 september 2008. Daarbij zijn zowel klaagster, als de notaris, verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.

2.    De feiten

De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:

2.1

In de periode juni 2000 tot 17 mei 2002 was de broer van klaagster, [naam] (hierna: de broer), de bewindvoerder van de moeder van klaagster, [naam] (hierna: de moeder).

2.2

Op verzoek van klaagster is bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam d.d. 17 mei 2002, de broer ontslagen als bewindvoerder en is [naam] te Rotterdam (hierna: de stichting) benoemd tot bewindvoerder van de moeder.

2.3

Tussen klaagster en haar broer is een conflict gerezen omtrent de bewindvoering door de broer. Klaagster beschuldigd haar broer er onder meer van een spaarrekening van de moeder te hebben verduisterd.

2.4

Op 12 mei 2004 is de moeder overleden. De notaris is belast met de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster en haar broer zijn beiden erfgenamen van de moeder.

2.5

De moeder bezat de blote eigendom van de onverdeelde helft van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).

2.6

De moeder heeft op 18 september 1990 ten overstaan van notaris [naam] te [plaats] een testament laten passeren. Het testament bepaalt onder meer:

“Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten aan mijn zuster, [naam], wonende [adres], [plaats], mijn aandeel in de woning [adres] te [plaats], zulks belast met het aan haar gelegateerde vruchtgebruik, onder de verplichting voor haar om in mijn nalatenschap in te brengen de waarde daarvan, welke waarde – mede in verband met de opeisbaarheid van de inbreng als na te melden te bepalen zonder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik – zal worden vastgesteld door belanghebbenden in onderling overleg en bij verschil van gevoelen op verzoek van een belanghebbende op de wijze als bij wet is voorgeschreven voor boedelscheidingen met minderjarigen.

Terzake van dit legaat en de inbreng bepaal ik voorts:

1.      De afgifte van het legaat dient plaats te vinden binnen twee maanden na schriftelijk verzoek van de legataris.

2.      De legataris hoeft zich gedurende haar leven niet uit te spreken over het al dan niet aanvaarden van het legaat.

3.      De inbreng dient pas plaats te vinden bij beëindiging van het vruchtgebruik.

4.      De legataris behoeft terzake van de inbreng geen zekerheid te stellen, dus ook niet wanneer zij afgifte vordert.”

2.7

Bij brief d.d. 15 augustus 2005 heeft [naam] (hierna: de tante) bij monde van haar gemachtigde afgifte van het legaat gevorderd.

2.8

Op 14 oktober 2005 heeft de notaris de akte houdende afgifte van het legaat verleden.

2.9

In maart 2006 heeft klaagster [naam], notaris te [plaats], ingeschakeld als partijnotaris.


                  3. De klacht

3.1

Na het overlijden van haar moeder heeft klaagster de notaris telefonisch en schriftelijk meermalen verzocht om haar behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van informatie omtrent de vermeend verduisterde spaarrekening. Voorts heeft klaagster bij brief d.d. 30 augustus 2005 de notaris gevraagd hoe de waardebepaling van de woning tot stand is gekomen. Klaagster stelt dat de notaris niet althans onvoldoende heeft gereageerd op de door haar zowel schriftelijk als mondeling gestelde vragen en verzoeken en dat de notaris derhalve is tekortgeschoten in de communicatie met haar.

3.2

Voorts stelt klaagster dat zij de notaris op 30 augustus 2005 telefonisch en schriftelijk verzocht heeft een verklaring van erfrecht op te maken. Eerst nadat notaris [naam] de notaris in maart 2006 heeft gerappelleerd, heeft de notaris klaagster de verklaring van erfrecht doen toekomen. Klaagster verwijt de notaris dat de toezending verklaring van erfrecht onnodig lang op zich heeft laten wachten.

3.3

Tenslotte stelt klaagster dat zij € 12.000,-- aan successierechten heeft betaald. Eerst na tussenkomst van notaris [naam] op 12 mei 2006 is de juiste – veel lagere – successieaangifte gedaan. Klaagster verwijt de notaris dat hij een veel te hoge successieaangifte heeft ingediend.

4. Standpunt van de notaris

4.1

De notaris stelt dat hij niet tekort geschoten is in de communicatie met klaagster. De notaris stelt dat het op de weg van klaagster had gelegen om reeds bij de aanvang van de bewindvoering door de stichting, te trachten duidelijkheid te verkrijgen omtrent de bewindvoering door haar broer. Het behoort tot de risicosfeer van klaagster dat zij eerst na het overlijden van haar moeder hieromtrent actie heeft ondernomen.

Voorts kon de notaris veel van de vragen van klaagster niet beantwoorden omdat deze door haar broer beantwoord moesten worden. De medewerker van de notaris, [naam] (hierna: de medewerker) heeft de broer verzocht rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde bewind, doch hierop heeft de broer geantwoord dat hij zich daartoe niet verplicht voelde nu hij reeds rekening en verantwoording heeft afgelegd tegenover de rechter.

4.2

De notaris erkent en betreurt dat de toezending van de verklaring van erfrecht onnodig lang op zich heeft laten wachten.


4.3

De notaris stelt dat hij wel degelijk een juiste aangifte successierecht heeft gedaan. Voor het doen van deze aangifte moest uitstel worden aangevraagd omdat het legaat nog niet was afgegeven. De Inspecteur heeft uitstel verleend, maar wel al een voorlopige successieaanslag opgelegd. Op 20 april 2006 heeft de notaris de aangifte successierecht ingediend en hierin het vruchtgebruik vermogen gemeld. De Inspecteur heeft echter geen rekening gehouden met het vruchtgebruik bij het opleggen van de definitieve aanslag.

De medewerker van de notaris heeft derhalve een bezwaarschrift ingediend tegen de definitieve aanslag, hetgeen geleid heeft tot vermindering van de aanslag en wel zodanig dat de uiteindelijk opgelegde aanslag overeenkwam met de gedane aangifte. Het bezwaarschrift is overigens ingediend voordat notaris [naam] heeft verzocht om nadere aangifte.

5. De beoordeling

5.1

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 

5.2

Klachtonderdeel 3.1 klaagt erover dat de communicatie van de notaris met klaagster slecht was. Het verweer van de notaris is voornamelijk gericht op de stelling dat klaagster reeds voor het overlijden van de moeder bij de broer om opheldering omtrent zijn bewindvoering had moeten vragen en de slechte relatie tussen klaagster en haar broer. Deze door de notaris aangevoerde omstandigheden ontslaan de notaris er echter niet van om de brieven van klaagster binnen een redelijke termijn te beantwoorden. Nu de notaris dit niet heeft gedaan, heeft hij in zoverre klachtwaardig gehandeld.

5.3

Onderdeel 3.2 klaagt erover dat de notaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opstellen en toezenden van de door klaagster verzochte verklaring van erfrecht. De notaris heeft erkend dat hij in zoverre onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dit klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.


5.4

Onderdeel 3.3 klaagt erover dat de notaris het vruchtgebruik niet heeft meegenomen in de aangifte successierecht, waardoor de aanslag te hoog was. Uit hetgeen de notaris in zijn schriftelijk verweer en ter zitting heeft aangevoerd, blijkt dat de door de notaris het vruchtgebruik wel degelijk in de aangifte successierecht heeft vermeld, maar dat hiermee geen rekening is gehouden in de definitieve aanslag. De notaris heeft tijdig bezwaar doen aantekenen tegen de definitieve aanslag waardoor uiteindelijk een juiste – lagere – aanslag aan klaagster is opgelegd. Nu de notaris in zoverre niet laakbaar heeft gehandeld, is dit klachtonderdeel ongegrond. Ook hierbij heeft de notaris klaagster echter kennelijk onvoldoende geïnformeerd over de gang van zaken.

5.5

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Kamer van oordeel dat de klacht voor wat betreft onderdeel 3.3 ongegrond is en voor wat betreft onderdeel 3.1 en 3.2 gegrond is. Met betrekking tot het opleggen van een maatregel overweegt de Kamer dat de notaris in een soortgelijke klacht met klachtnummer 01/02 d.d. 18 april 2002 reeds een waarschuwing opgelegd heeft gekregen. In het onderhavige geval blijkt andermaal dat de communicatie van de notaris en de voortvarendheid waarmee hij te werk gaat onvoldoende is. Adequate bejegening en voortvarendheid zijn zwaarwegende elementen in de onder 5.1 omschreven tuchtnorm. De Kamer legt de notaris dan ook thans de maatregel van berisping op.

6.  De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-nota­ris­sen te Rotterdam,

verklaart ongegrond de klacht voor wat betreft de aangifte successierecht (onderdeel 3.3);

verklaart gegrond de klacht voor wat betreft de onderdelen 3.1 en 3.2;

legt op de maatregel van berisping.

                  Deze beslissing is gegeven op 23 oktober 2008 door mrs. W. van Veen, A.G. Scheele-Mülder, J.H.J. Preller, R.G.M. Gores en F. Hoppel, in tegenwoordigheid van de secretaris, W. Blokland.

                   Uitgesproken ter openbare vergadering.

De secretaris,                                                      De voorzitter,

                   W. Blokland                                                       W. van Veen

Deze beslissing is verzonden op:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.