ECLI:NL:TNOKROE:2008:YC0031 Kamer van toezicht Roermond KL 10/2007

ECLI: ECLI:NL:TNOKROE:2008:YC0031
Datum uitspraak: 16-07-2008
Datum publicatie: 17-07-2008
Zaaknummer(s): KL 10/2007
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Onzorgvuldige en onbetamelijke gedragingen van de notaris in de communicatie met zijn cliënten.

                                     Kamer van toezicht over de notarissen

                                                   en kandidaat-notarissen

                                                            te Roermond

Nummer: KL 10/2007

                                                           BESLISSING

van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen

 te Roermond in de zaak van:

de heer X en mevrouw Q,

mede namens H. B.V. en H. Beheer B.V.,

hierna te noemen de klagers;

tegen:

notaris mr. Y,

gevestigd te A,

hierna te noemen de notaris.

De procedure

Het verloop van procedure blijkt uit:

-               de schriftelijke klacht van de klagers van 15 november 2007 met bijlagen;

-               de schriftelijke reactie van de notaris op die klacht van 21 januari 2008 met bijlagen;

-               de brief van de klagers van 22 februari 2008 met bijlagen;

-               de brief van de notaris van 2 april 2008 met bijlage.

De kamer heeft de klacht op 4 juni 2008 in het openbaar behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen de notaris en de heer X, tevens als vertegenwoordiger van de andere klagers, bijgestaan door de heer H.D. De kamer heeft de verschenen personen in elkaars tegenwoordigheid gehoord.

                                                    De vaststaande feiten

De kamer gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten.

Eind 2002 heeft H. B.V. een gedeelte van een aan haar toebehorend perceel grond op het bedrijventerrein [ ] te B.(L) (het zogenaamde eerste gedeelte dat de kamer verder zal aanduiden als het registergoed) verkocht aan de heer X en mevrouw Q in privé voor de oprichting van een bedrijfswoning.

Op 13 december 2002 heeft de klager X aan notaris mr. Z., de voorganger van de notaris, verzocht de overdracht van het registergoed aan hem en zijn echtgenote te verzorgen. In oktober 2005 was deze overdracht nog steeds niet afgerond.

In oktober 2005 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de klagers en de notaris. In dit gesprek heeft de notaris aan de klagers meegedeeld dat mr. Z., met wie de notaris een maatschap vormde, was gedefungeerd.

Bij emailbericht van 29 juni 2006 hebben de klagers aan de notaris laten weten dat zij vanaf 29 juni 2006 ’s middags niet meer per email bereikbaar waren.

De klagers hebben de notaris bij aangetekende brieven van 3 oktober 2006, 14 november 2006 en 16 januari 2007 verzocht om vanaf 2002 tot en met 15 november 2007 schriftelijk op te geven hoe de maatschap in die jaren was samengesteld. De notaris heeft bij brief van 24 januari 2007 geantwoord dat hij bij emailbericht van 17 november 2006 heeft gereageerd op de brief van 14 november 2006.

De klagers hebben het dossier betreffende de overdracht van een deel van het perceel [ ] aan de notaris teruggevraagd en van de notaris gekregen.

Op 7 december 2005 hebben de klager X, de heer H.D. en de notaris een bezoek gebracht aan en een gesprek gehad met de heer Franssen, een medewerker van de Belastingdienst. In verband met het feit dat mr. Hoekstra, de advocaat van Nationale Nederlanden, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. Z., dat bezoek overbodig vond, hebben de klagers de notaris herhaaldelijk verzocht om argumenten voor de noodzaak van dat bezoek aan te dragen. Deze informatie was van belang voor de hoogte van de schadevergoeding in de zaak tegen mr. Z. Op deze verzoeken heeft de notaris gereageerd met “we zijn er geweest” en met het verzoek aan de klagers om hun eigen correspondentie hierop na te slaan.

Op 5 april 2006 hebben de klager X, de heer H.D. en de notaris wederom een gesprek gehad met de heer Franssen voornoemd. Dit gesprek heeft erin geresulteerd dat de Belastingdienst met de klagers X, mevrouw Q en H. B.V. is overeengekomen dat de Belastingdienst een naheffingsaanslag overdrachts-belasting ten aanzien van het registergoed zou opleggen over 800 m² grond tegen een prijs van € 65,00 per m ² . Deze afspraak is door de Belastingdienst bij brief van 5 april 2006 bevestigd aan de heer X en mevrouw Q, per adres het adres van het kantoor van de notaris.

Op 7 juli 2006 heeft de belastingdienst aan zowel de heer X als aan mevrouw Q een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van telkens € 1.763,00 opgelegd. Deze aanslagen zijn geadresseerd aan de notaris en door deze op 9 juli 2006 ontvangen. In beide aanslagen wijst de belastingdienst erop dat tegen de aanslag binnen zes weken na dagtekening een bezwaarschrift kan worden ingediend. De notaris heeft de klagers noch de heer H.D. op de hoogte gesteld van de ontvangst van deze aanslagen noch hen een kopie daarvan toegezonden. De aanslagen zijn door de notaris voldaan. Op 18 september 2007 declareert de notaris bij de heer X en mevrouw Q de door hem betaalde aanslagen van in totaal € 3.526,00.

In 2007 heeft de notaris aan de klagers een conceptakte gestuurd ten aanzien van de overdracht van een hal (het zogenaamde tweede gedeelte van een aan H. B.V. toebehorend perceel grond op het bedrijventerrein [ ] te B. (L).

Op 12 november 2007 is de akte van levering van het registergoed verleden door mr. Th.M. van Haaren als waarnemer van notaris mr. A.C.M. Teeuwen, gevestigd te Boxmeer.

Op 29 november 2007 heeft de notaris aan H. B.V. een declaratie ad € 4.622,75 toegezonden betreffende notariële werkzaamheden.

                                              De beoordeling van de klacht

De klagers hebben twaalf klachten tegen de notaris ingediend. De kamer zal deze klachten hierna een voor een bespreken en beoordelen.

1.

De notaris heeft in oktober 2005 aan de klagers meegedeeld dat mr. Z. was gedefungeerd als notaris. Later is gebleken - en de notaris was daarvan op de hoogte - dat mr. Z. nog notarieel werkzaam was, ook als waarnemend notaris. Gezien de werkwijze en het gedrag van mr. Z. heeft de notaris verzuimd bij de daarvoor bestemde organen/organisaties te signaleren dat mr. Z. na zijn defungeren nog notarieel werkzaam was, ook als waarnemend notaris. Het is volgens klagers nalatig en maatschappelijk onverantwoord om alcoholmisbruik en dit gedrag niet te melden, te verzwijgen en vervolgens te laten voortduren.

De notaris bestrijdt deze klacht. Mr. Z. was in oktober 2005 niet meer aan het notariskantoor te A. verbonden; feitelijk was mr. Z. toen gedefungeerd. De notaris heeft vernomen dat mr. Z. na zijn feitelijk defungeren op een notariskantoor in de provincie Noord-Brabant als kandidaat-notaris werkzaam is geweest, maar dit kan de notaris niet worden verweten. De klagers geven geen nadere inhoud aan het door hen in de klacht gehanteerde term “dit gedrag”. Het is niet aan de notaris om een oordeel te geven over al dan niet vermeend alcoholmisbruik noch over gedragingen van een (ex-)collega.

De kamer gaat ervan uit dat de klagers met de term “dit gedrag” het oog hebben op het als kandidaat-notaris werkzaam zijn van mr. Z.. De kamer is van oordeel dat de notariële regelgeving mr. Z. niet verbood om na zijn feitelijk defungeren als notaris te A. elders als kandidaat-notaris werkzaam te zijn. Op de notaris rustte dan ook geen enkele plicht om het werkzaam zijn als kandidaat-notaris door mr. Z. te melden bij de instanties die belast zijn met het toezicht op de notarissen en kandidaat-notarissen. Op de zitting hebben de klagers hun klacht aldus aangevuld dat de notaris had moeten verhinderen dat mr. Z. nog als kandidaat-notaris zou functioneren omdat mr. Z. zijn boekhouding verwaarloosde door een betaling van hen niet te registreren. De kamer is van oordeel dat het niet op de weg van de notaris ligt om het functioneren van mr. Z. als kandidaat-notaris te verhinderen, nog daargelaten dat de door de klagers daaraan ten grondslag gelegde stelling - namelijk het niet registreren in de boekhouding van een betaling - niet is komen vast te staan. De klagers stellen dat er sprake was van drankmisbruik door mr. Z. en dat de notaris dit bij de hiervoor bedoelde instanties had moeten melden. De klagers hebben hun stelling over dit misbruik op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt en reeds op grond daarvan dient de kamer aan dit klachtonderdeel voorbij te gaan.

2.

De notaris heeft geen open en eerlijke informatie aan de klagers gegeven; zou hij dat wel hebben gedaan dan waren de klagers anders opgetreden in de klachtprocedure tegen mr. Z..

De notaris heeft deze klacht bestreden.

De kamer is van oordeel dat de klagers hun klacht onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd, zodat de kamer niet kan beoordelen of de notaris al dan niet heeft gehandeld in strijd met de notariële tuchtnorm.

3.

In het gesprek van oktober 2005 hebben de klagers aan de notaris gevraagd met voorstellen te komen over de juridische overdracht van het registergoed.

Voor zover de kamer uit de schriftelijke stukken van de notaris heeft kunnen afleiden, heeft de notaris op deze klacht niet gereageerd.

De klagers hebben hun klacht op geen enkele wijze onderbouwd. Het is de kamer niet duidelijk (geworden) welke concrete gedraging door de klagers aan de notaris wordt verweten. Dat de notaris op deze klacht niet heeft gereageerd, is voor de kamer begrijpelijk gezien het feit dat de klacht vaag en niet nader gepreciseerd is.  

4.

De notaris dan wel R. Notarissen heeft het notariskantoor A. overgenomen met alle lusten en lasten. De notaris heeft deze informatie niet meegedeeld en evenmin dat hij c.q. R. Notarissen een maatschap vormde(n) met mr. Z.. De notaris is medeverantwoordelijk, er is sprake van belangenverstrengeling en misleiding en open en eerlijke informatie ontbreekt.

De notaris heeft deze klacht gemotiveerd weersproken.

Naar het oordeel van de kamer bepaalt de notariële regelgeving niet dat de notaris aan degenen ten behoeve van wie hij notariële werkzaamheden verricht, op eigen initiatief de informatie moet verstrekken, die de klagers wensen. Het betaamt een behoorlijk notaris om die informatie te verstrekken als de klagers hem daarom hadden gevraagd, echter niet gebleken is dat de klager de notaris naar die informatie hebben gevraagd. Uit de behandeling van de klachten begrijpt de kamer dat de klagers die informatie verlangen in verband met de vraag wie zij civielrechtelijk aansprakelijk kunnen stellen, de notaris of mr. Z.. Uit de overgelegde brief van 24 januari 2007 van de notaris aan de klagers blijkt overigens dat de notaris hierover mededeling heeft gedaan.

5.

De notaris is verzocht over de jaren 2002 tot en met november 2007 schriftelijk op te geven hoe de maatschap over deze jaren was samengesteld. Op aangetekende brieven van 3 oktober 2006 en 14 november 2006 kwam pas een reactie na een derde aangetekende brief van 16 januari 2007. Deze reactie was een brief van 24 januari 2007 waarin werd verwezen naar een emailbericht, verzonden door de notaris op 17 november 2006. Aan de notaris was al op 29 juni 2006 per email doorgegeven dat de klagers vanaf 29 juni 2006 ´s namiddags niet meer per email bereikbaar waren. Deze mededeling is door de notaris niet verwerkt. De email van 17 november 2006 is kennelijk verzonden naar het oude, niet meer bestaande emailadres van de klagers. Emailberichten die gericht zijn aan een niet meer bestaand emailadres bereiken de geadresseerde niet, maar daarvan ontvangt de verzender een foutmelding waardoor hij weet dat het gebruikte emailadres niet meer juist is. De notaris heeft met die foutmeldingen niets gedaan, waardoor de informatie nimmer door de klagers is ontvangen.

De notaris heeft gesteld dat hij op de brief van 14 november 2006 per email van 17 november 2006 heeft geantwoord. De notaris betwist niet dat hij op de aangetekende brief van 3 oktober 2006 niet heeft gereageerd. Evenmin betwist de notaris dat hij het emailbericht van de klagers van 29 juni 2006 heeft ontvangen, dat hij de daarin vermelde mededeling niet heeft verwerkt en dat hij met de foutmelding naar aanleiding van zijn emailbericht van 17 november 2006 niets heeft gedaan, zodat de kamer uitgaat van de juistheid van hetgeen de klagers daarover hebben gesteld. De kamer is van oordeel dat het een behoorlijk notaris niet betaamt een aan hem gerichte en door hem ontvangen brief onbeantwoord te laten dan wel daarop maanden later pas te reageren. Het emailbericht van 29 juni 2006 had de notaris in zijn administratie moeten verwerken, terwijl de foutmelding hem aanleiding had moeten geven er voor te (laten) zorgen dat zijn bericht van 17 november 2006 alsnog via een ander emailadres dan wel op een andere communicatiewijze ter kennis van de klagers zou komen, hetgeen de notaris niet heeft gedaan.

6.

Uit de brief van de notaris van 24 januari 2007 blijkt dat hij op 22 januari 2007 contact heeft gehad met mr. Hoekstra, de advocaat van Nationale Nederlanden, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. Z.. Het teruggevraagd dossier betreffende de overdracht van het registergoed bevat hierover geen informatie. De notaris heeft de klagers niet of onvolledig geïnformeerd over de stand van zaken en over dat dossier.

De notaris heeft op de zitting op deze klacht gereageerd door te stellen dat hij geen telefoonnotities in zijn dossiers bewaart. Voor het overige is de notaris van mening dat de klagers hem gedragingen van mr. Z. verwijten, van wie hij het onderhavige dossier heeft overgenomen en ten aanzien van welk dossier hij getracht heeft dit goed af te handelen en daarvoor helaas stank voor dank krijgt.

De kamer is als volgt van oordeel. Het contact tussen de notaris en mr. Hoekstra betrof de civielrechtelijke aansprakelijkheid van mr. Z.. De kamer kan zich voorstellen dat telefoonaantekeningen van een dergelijk contact, niet in een cliëntendossier worden bewaard, omdat die aansprakelijkheid slechts indirect het onderwerp van het betreffende dossier raakt. Overigens hebben de klagers onvoldoende aannemelijk gemaakt - en anderszins is de kamer ook niet gebleken - dat het betreffende dossier niet compleet was. De kamer gaat voorbij aan de stelling van de klagers dat de notaris hen niet of onvolledig heeft geïnformeerd over de stand van zaken en over dat dossier. Die stelling hebben de klagers niet geconcretiseerd. Dit hadden zij wel moeten doen gelet op het feit dat het dossier lange tijd in behandeling is geweest bij mr. Z. voordat de notaris de behandeling van het dossier heeft overgenomen.

7.

Mr. Hoekstra voornoemd vond een bezoek aan de belastingdienst op 7 december 2005 overbodig. De klagers hebben de notaris bij herhaling verzocht hen de argumenten voor de noodzaak van dat bezoek aan te geven. De reactie van de notaris was slechts “we zijn er geweest”. Dit is een gebrek aan medewerking en levert weer een bijdrage op aan de negatieve indruk die de klagers van de notaris hebben gekregen.

De notaris heeft deze klacht bestreden en gesteld dat hij volstaat met het verzoek aan partijen om hun eigen correspondentie erop na te slaan, waaruit volgens de notaris blijkt dat de klagers zelf een bezoek aan de belastingdienst zinvol en noodzakelijk achtten.

De kamer is van oordeel dat de notaris deze klacht met zijn hiervoor vermelde weerwoord onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zodat de kamer uitgaat van de juistheid van de klacht. Op de zitting heeft de notaris verklaard dat hij het zelf ook een zinvol bezoek vond en dat hij alsnog bereid is de noodzaak te onderbouwen. Naar het oordeel van de kamer volgt hieruit dat  er een noodzaak voor het bezoek aan de belastingdienst aanwezig was. Als de klagers mr. Hoekstra van de noodzaak van het bezoek willen overtuigen en de notaris - kennelijk als neutraal persoon - verzoeken om die noodzaak te beargumenteren dan kan de notaris zich er niet van afmaken, zoals hij gedaan heeft. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris niet adequaat en accuraat heeft gereageerd.

8.

Na bijna twee jaar aan de overdracht van het registergoed te hebben gewerkt, ontvangen de klagers een conceptakte met betrekking tot de overdracht van een hal. De afspraak was dat de overdracht van de hal - het tweede gedeelte van het perceel grond - zou plaatsvinden als het registergoed was overgedragen. Verschillende keren hebben de klagers aangegeven zeer verrast te zijn geweest dat concept te hebben gekregen. In alle gesprekken is uitsluitend gesproken over de afwerking van 2002, het eerste gedeelte. Een andere overdracht is nimmer aan de orde geweest.

De notaris heeft deze klacht weersproken. De notaris stelt dat de klagers zelf refereren aan de overdracht van het tweede gedeelte in een aantal bescheiden die de notaris als bijlage VII heeft overgelegd bij zijn schriftelijke reactie van 21 januari 2008.

De kamer is van oordeel dat uit de door de notaris overgelegde bescheiden geen opdracht aan de notaris valt af te leiden tot het realiseren van de overdracht van het tweede gedeelte. Tijdens de openbare behandeling van de klachten heeft de notaris desgevraagd verklaard dat hij geen expliciete opdracht van de klagers had om de levering van het tweede gedeelte te realiseren. Uit de door de klagers gestelde afspraak en het feit dat er een taxatierapport aanwezig was van het eerste en het tweede gedeelte, heeft de notaris kennelijk een opdracht afgeleid. De kamer is van oordeel dat de notaris onder de gegeven omstandigheden, namelijk de min of meer ernstige problemen ten aanzien van (de overdracht van) het eerste gedeelte en de afwezigheid van een expliciete opdracht, niet van een opdracht had mogen uitgaan. Daarbij komt, zo blijkt uit de overgelegde bescheiden, dat de klagers de notaris meermalen hebben gevraagd naar de prijs van de werkzaamheden ten behoeve van de overdracht van het tweede gedeelte, waaruit kan worden afgeleid dat de klagers bezig waren met een prijsvergelijking onder de notarissen. Onbetwist is dat de notaris nimmer een antwoord heeft gegeven op deze vraag over de kosten van de overdracht. De notaris had in dit geval bij de klagers dan ook uitdrukkelijk om een opdracht moeten vragen.

9.

De klagers X en Q ontvangen de op ieder van hen ten naam gestelde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van 7 juli 2006 eerst bij brief van de notaris van 18 september 2007. De klagers zijn het met die aanslagen in zoverre niet eens dat die aanslagen op hun naam als kopers zijn gesteld, terwijl afgesproken was dat de kosten voor de verkopende partij zouden zijn, zodat ook de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op naam van de verkopende partij had moeten staan. Genoemde klagers hadden daartegen bezwaar willen maken, maar door toedoen van de notaris was de termijn daarvoor verstreken, toen de klagers op 18 september 2007 op de hoogte werden gesteld van deze aanslagen.

De notaris is van mening dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld. Het gesprek met de heer Franssen van de Belastingdienst van 5 april 2006 resulteerde in afspraken over de naheffing van overdrachtsbelasting. Deze afspraken zijn neergelegd in de brief van de heer Franssen van 5 april 2006, welke brief werd gesteld ten name van de klagers X en Q . Deze brief is ook nog besproken met de heren X en H.D. en vervolgens zijn de naheffingsaanslagen opgelegd. De klagers waren dus op de hoogte van deze aanslagen. Nadat de klagers zich tot het notariskantoor in Boxmeer hadden gewend, heeft de belastingdienst telefonisch contact opgenomen met de notaris en telefonisch aan deze laten weten dat de aanslagen zodanig aangepast zouden worden dat deze op naam van H. B.V., de verkopende partij, zouden worden gesteld, indien de notaris alsnog een bezwaarschrift zou indienen. Een verzoek tot ambtshalve vermindering van een belastingaanslag kan volgens de notaris immers nog worden gedaan zolang nog geen vijf jaar zijn verlopen na het ontstaan van de belastingschuld. De klagers hebben de notaris echter niet in de gelegenheid gesteld om dat bezwaarschrift in te dienen.

Naar het oordeel van de kamer zou alleen al de rechtszekerheid voor de klagers - anders dan bij een ambtshalve vermindering - groter geweest zijn indien zij in de onderhavige aangelegenheid tijdig bezwaar hadden kunnen maken tegen de naheffingsaanslagen. Van een hen onwelgevallige beslissing op bezwaar hadden zij immers bij de rechter in beroep kunnen gaan. Tegen de (weigering van een) ambtshalve vermindering staan niet de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open. De notaris had zich dit moeten realiseren. Het feit dat de klagers - aldus de notaris - via de brief van 5 april 2006 dan wel een gesprek in mei 2006 op de hoogte waren van de (te verwachten) aanslagen, maakt dat niet anders. De notaris had de door hem op 9 juli 2006 ontvangen navorderingsaanslagen zodanig tijdig moeten doorzenden aan de betreffende klagers dat deze voldoende tijd hadden gehad voor beraad over en het indienen van een bezwaar. In elk geval had de notaris met de klagers contact moeten opnemen met de vraag hoe hij de aanslagen verder diende te behandelen. Door het een en ander na te laten heeft de notaris in strijd gehandeld met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van de klagers.  

10.

De notaris heeft de klagers X en Q niet ingelicht over de strekking van de inhoud van de brief van de belastingdienst van 5 april 2006 ten aanzien van de verschuldigde overdrachtbelasting. De notaris heeft hen er niet op gewezen dat men uit de hoogte van de verschuldigde overdrachtsbelasting kan traceren dat bedoeld is “kosten koper”.

De notaris stelt deze klacht aldus te begrijpen dat de klagers ervan uit gaan dat er een lager bedrag aan overdrachtsbelasting geheven zou zijn indien die belasting ten laste van de verkoper zou zijn gebracht. De notaris stelt dat dit in dit geval niet aan de orde is omdat de naheffingsaanslag betrekking had op een economische eigendomsoverdracht.

Naar het oordeel van de kamer hebben de klagers op het onderhavige verweer van de notaris onvoldoende specifiek gereageerd.

11.

De levering van het registergoed ten overstaan van de notaris in Boxmeer was kostenverhogend, hetgeen de notaris valt toe te rekenen.

De notaris heeft gesteld dat de hoogte van de schade door de klagers niet nader wordt gespecificeerd.

De kamer stelt voorop dat het de eigen keus van de klagers is geweest om zich voor de levering van het registergoed tot een notaris in Boxmeer te wenden. Hun stelling dat dit kostenverhogend is geweest en dat dit de notaris valt toe te rekenen, vat de kamer – evenals de notaris – op als een klacht over (vergoeding van) schade. Niet de kamer maar de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen over schadevergoeding. Voor de vraag of de klagers recht hebben op een door de notaris veroorzaakte schadevergoeding zullen de klagers zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden.

12.

De notaris heeft ten onrechte op 29 november 2007 een bedrag van € 3.010,27 gedeclareerd voor werkzaamheden die betrekking hebben op het zogenaamde tweede gedeelte, terwijl dergelijke werkzaamheden niet aan de notaris waren opgedragen. Wat het zogenaamde eerste gedeelte betreft, met de werkzaamheden waarvan mr. Z. een begin had gemaakt, heeft de notaris verklaard te willen helpen bij het oplossen van de problemen die mr. Z. in deze kwestie heeft veroorzaakt en daarvoor geen kosten te zullen berekenen.

De notaris heeft tijdens de openbare behandeling van de klachten erkend dat hij geen expliciete opdracht van de klagers heeft gekregen om de overdracht van het tweede gedeelte te realiseren. Verder heeft de notaris toen gesteld dat het bedrag van € 3.010,27 alle werkzaamheden bevatten om de overdracht van het registergoed te fatsoeneren.

De kamer is van oordeel dat de notaris de kosten voor werkzaamheden die gerelateerd zijn aan de overdracht van het tweede gedeelte niet had mogen declareren, omdat aan die werkzaamheden geen opdracht van de klagers ten grondslag lag. Het verweer van de notaris dat in het betreffende bedrag alle werkzaamheden waren begrepen om de overdracht van het registergoed te fatsoeneren, is niet geadstrueerd en daarom zal de kamer dit verweer passeren. De hiervoor weergegeven stelling van de klagers over het niet berekenen van kosten, is door de notaris niet weersproken, zodat de kamer uitgaat van de juistheid van die stelling. De notaris had het eerder genoemde bedrag niet bij de klagers mogen declareren. Bovendien dient de notaris medewerking te verlenen aan een verzoek tot restitutie door de klagers van het bedrag dat door hen als kosten voor de levering van het eerste gedeelte reeds aan mr. Z. blijkens een kwitantie is betaald.

Conclusie:

Op grond van hetgeen de kamer hiervoor heeft overwogen, concludeert zij dat de klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht onder nummer 11, dat de klachten onder de nummers 1 tot en met 4, 6 en 10 ongegrond zijn en dat de klachten onder de nummers 5, 7 tot en met 9 en 12 gegrond zijn. De kamer acht de klachten onder de nummers 5, 7, 8 en 12 niet van een zodanige ernst en omvang dat daartegen met een tuchtmaatregel moet worden opgetreden. De klacht onder nummer 9 acht de kamer dermate ernstig dat voor de daaraan ten grondslag liggende gedraging de hierna te melden tuchtmaatregel aan de notaris moet worden opgelegd.

                                                           De beslissing

De kamer:

verklaart de klagers niet-ontvankelijk in hun klacht onder nummer 11;

verklaart de klachten onder de nummers 1 tot en met 4, 6 en 10 ongegrond;

verklaart de klachten onder de nummers 5, 7 tot en met 9 en 12 gegrond;

bepaalt dat ten aanzien van de klachten onder de nummers 5, 7, 8 en 12 geen tuchtmaatregel aan de notaris zal worden opgelegd;

bepaalt dat ten aanzien van de klacht onder nummer 9 aan de notaris een waarschuwing zal worden opgelegd.

Deze beslissing is gegeven door mrs. E.J.M. Boogaard-Derix, voorzitter, M.P.F. van Dooren, J.J.G.M. Kuijpers, H.J.M.E. Mathijsen en J.A.P. Dings, bijgestaan door L.G.H. Cox, secretaris, en op 16 juli 2008 in het openbaar uitgesproken door de plv.-voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris,                                                                      De plv.-voorzitter,

mr. L.G.H. Cox                                                                     mr. P.J. Voncken