ECLI:NL:TNOKARN:2008:YC0483 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2008/887

ECLI: ECLI:NL:TNOKARN:2008:YC0483
Datum uitspraak: 25-11-2008
Datum publicatie: 28-06-2010
Zaaknummer(s): 07.831/2008/887
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: De notaris heeft, ondanks een verzonden herinnering, niet geheel voldaan aan de tijdige toezending aan het Bureau Financieel Toezicht van de in artikel 24 lid 4 Wna bedoelde bescheiden. De notaris heeft gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichting.   De klacht is gegrond. Geen tuchtrechtelijke maatregel.    

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN                                                         TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2008/887

Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem in de zaak van

het

BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT (BFT) ,

gevestigd te Utrecht,

klager,

gemachtigde A.C.J. Snoeren RA

tegen

[…] ,

notaris met als vestigingsplaats de gemeente […],

gemachtigde mr. A. de Feijter.

Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken

-        de brief van het BFT van 27 juni 2008, waarin de klacht is neergelegd

-        de brief van de notaris van 21 juli 2008

-        de brief met bijlage van de gemachtigde van de notaris van 27 oktober 2008

-        de mondelinge behandeling van de klacht op 4 november 2008.

De klacht en de beoordeling daarvan

1. Het BFT verwijt de notaris dat zij, ondanks een verzonden herinnering, niet geheel heeft voldaan aan haar verplichting tot indiening van de jaarstukken over 2007. Met name heeft de notaris niet ingediend:

- de privé-vermogensopstelling (V-staat)

- de inkomensopstelling (I-staat).

Voor het verwijt verwijst het BFT naar het bepaalde in art. 112 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) in verband met art. 24 lid 4 Wna. Het BFT acht de tekortkoming klachtwaardig, omdat als gevolg daarvan een adequaat en goed georganiseerd toezicht op het financiële beheer van de notariële praktijk wordt belemmerd.

2. De notaris voert tegen de klacht het volgende verweer. In de eerste plaats stelt zij dat er sprake is geweest van een miscommunicatie tussen haar en haar accountant over wie van hen het BFT zou verzoeken om uitstel van de indiening van de jaarstukken. Het gevolg daarvan is geweest dat geen uitstel is verzocht. Zou wel een verzoek zijn ingediend dan was, volgens de notaris, dit ongetwijfeld ingewilligd en was de indiening van de stukken op 30 juni 2008 tijdig geweest.  

In de tweede plaats wijst de notaris erop dat zij op 23 juni 2008 telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van het BFT. Deze medewerkster zou haar toen hebben meegedeeld dat van het indienen van een klacht nog geen sprake was. De notaris zegt uit het gesprek begrepen te hebben dat, als de stukken op 30 juni 2008 door het BFT zouden zijn ontvangen, zij zich geen zorgen behoefde te maken.      

3. De Kamer overweegt dat volgens art. 98 lid 1 Wna notarissen aan tuchtrecht zijn onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake

van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De Kamer dient dus te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4. Op grond van art. 24 lid 4 Wna dient een notaris onder meer een opstelling van zijn privévermogen en een opstelling van zijn inkomen binnen vier maanden na afloop van een boekjaar gereed te hebben. Die termijn kan op verzoek van de notaris door het BFT met ten hoogste twee maanden worden verlengd. Ingevolge art. 112 lid 1 Wna is de notaris verplicht de opstelling van zijn privévermogen en de opstelling van zijn inkomen aanstonds na het verstrijken van de termijn, bedoeld in art. 24 lid 4 Wna, bij het BFT in te dienen.

5. Gebleken is dat de notaris de hiervoor genoemde opstellingen niet aanstonds na het verstrijken van de termijn van vier maanden na afloop van het boekjaar 2007 aan het BFT heeft toegezonden. Door de notaris is niet verzocht die termijn te verlengen. Voor zover hierbij sprake is geweest van een miscommunicatie tussen de notaris en haar accountant, komt deze voor risico van de notaris. De Kamer acht het rechtens irrelevant wat de situatie zou zijn geweest indien door of namens de notaris wel om uitstel van indiening van de jaarstukken zou zijn verzocht. Het verweer van de notaris op dit punt wordt dan ook verworpen.

6. Het BFT heeft op 3 juni 2008 een rappelbrief verzonden aan de notaris, waarbij de notaris in de gelegenheid is gesteld de ontbrekende jaarstukken alsnog uiterlijk op 18 juni 2008 bij het BFT in te dienen. In de brief is de notaris er voorts op gewezen dat als de stukken niet tijdig worden ontvangen een klacht bij de Kamer van Toezicht zal worden ingediend. De notaris was dus bekend met de noodzaak van een tijdige indiening. Pas op 23 juni 2008 heeft zij telefonisch contact opgenomen met het BFT. Door het BFT wordt betwist dat bij die gelegenheid aan de notaris zou zijn meegedeeld of gesuggereerd dat, als de stukken op 30 juni 2008 zouden zijn ontvangen, er geen klacht zou worden ingediend. Nu klaagster haar stelling dienaangaande niet kan staven, moet daaraan worden voorbijgegaan. De conclusie dient dan ook te luiden dat de notaris de jaarstukken te laat heeft ingediend.                

7. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de notaris heeft gehandeld in strijd met haar wettelijke verplichting, zoals bedoeld in art. 98 lid 1 Wna. De klacht van het BFT is dus gegrond. 

Uit de toezegging van de notaris ter zitting, dat zij in het vervolg ervoor zal zorg dragen dat haar volledige jaarstukken tijdig door het BFT zullen worden ontvangen, leidt de Kamer af dat de verweten gedraging zich niet meer zal voordoen.

Om die reden zal aan de notaris geen tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

De beslissing

De Kamer van Toezicht

verklaart de klacht gegrond,

bepaalt dat aan de notaris geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen, voorzitter,

mrs. H. Quispel, R.P.K.J. van Gerven, J.G.T.M. Castrop en P.A. Huidekoper (plv.), leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 25 november 2008.

De secretaris                                                                                      De voorzitter