ECLI:NL:TNOKAMS:2008:YC0100 Kamer van toezicht Amsterdam 375650/NT RK 07-22P

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2008:YC0100
Datum uitspraak: 31-10-2008
Datum publicatie: 10-11-2008
Zaaknummer(s): 375650/NT RK 07-22P
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ambtshalve inschrijven akte van cessie; adviseren partijen met tegengestelde belangen; voortvarendheid

 KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN

TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 oktober 2008 op de klacht met nummers 375650 / NT 07-22 P van:

[klaagster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

gemachtigde R.Th. Wouters,

tegen:

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats].

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

-         klaagschrift met bijlagen van 24 juli 2007;

-         aanvulling op klaagschrift met bijlage van 29 augustus 2007;

-         verweerschrift met bijlagen van 24 september 2007;

-         repliek van 24 oktober 2007;

-         dupliek van 22 november 2007.

Op de zitting van 9 september 2008 is klaagster, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De notaris is wel verschenen. De kamer heeft met instemming van de notaris besloten de zaak op de stukken af te doen. Uitspraak is bepaald op 31 oktober 2008.

1.      De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a.       De bestuurders van klaagster zijn: [X], [Y], verder te noemen [Y] en [Z]. [X] is een broer van [A], partner van een zekere [B] (hierna: [B]).

b.      [B] was – via een besloten vennootschap – eigenaar van het pand [adres] (hierna: het pand). Het pand was belast met vijf hypotheken, waaronder een hypotheek (d.d. 3 november 1999) voor een geldlening van de [bank A]  en de [bank B] aan [C] (een van de vennootschappen van [B], hierna te noemen [C]) en een hypotheek voor een geldlening van in hoofdsom ƒ 1.000.000,00 van [D] aan [C]. Op 1 november 1999 tekenden [B] (en vennootschappen van [B]) en [A] een schuldbekentenis voor ƒ 750.000,00 bij de [bank B] ten behoeve van de financiering van de aankoop van de horecagelegenheid aan [adres] en werden ook de huurpenningen van het pand aan de [bank B] tot zekerheid verpand.

c.       Bij onderhandse en niet-gedagtekende akte van cessie heeft [D] haar vordering op [C] gecedeerd aan klaagster. Artikel 4.3 van de akte luidt: “[…] (klaagster, KvT) zal deze overdracht schriftelijk meedelen aan [C], onder bijvoeging van een afschrift van deze overeenkomst.”

d.      Op 22 augustus 2002 zond [Y] het onder 1.c. genoemde stuk aan de notaris in het kader van besprekingen tussen 17 juli 2002 en 6 september 2002 over een onderhandse verkoop van het pand.

e.       Bij akte van cessie van 20 april 2003 zijn de vorderingen van de [bank A] en de [bank B] gecedeerd aan klaagster.

f.        [C] is in gebreke gebleven aan haar verplichtingen uit deze geldleningen te voldoen. Klaagster had uit dien hoofde per 14 juli 2003 circa € 904.820,00 opeisbaar te vorderen.

g.       Op 1 juli 2003 heeft klaagster de notaris opdracht gegeven het pand ter veiling aan te bieden.

h.       Op 8 oktober 2003 heeft klaagster, vooruitlopend op de veiling, een onderhandse verkoopovereenkomst ter goedkeuring voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De 3e hypotheekhouder [hypotheekhouder 3], heeft zich tegen de onderhandse verkoop verzet met het argument dat men over een taxatierapport beschikte waaruit bleek dat het pand op de vrije markt, en dus ook op de veiling, aanmerkelijk meer zou opbrengen dan het bedrag uit de onderhandse koopovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft het verzoek bij beschikking van 8 oktober 2003 afgewezen en bepaald dat de notaris een nieuwe datum diende vast te stellen waarop de openbare verkoop alsnog zou plaatsvinden.

i.         Vervolgens hebben klaagster en voornoemde [hypotheekhouder 3] getracht een oplossing in der minne te bereiken. Bij brief van 25 februari 2004 aan de advocaat van [hypotheekhouder 3] schreef de advocaat van klaagster dat de notaris hem had bericht dat de opdracht tot veiling door klaagster was ingetrokken en hij daarom een en ander als afgesloten en afgehandeld beschouwde.

j.        Op 27 april 2004 heeft de notaris op aandrang van de [bank B] de Bewaarder van het Kadaster verzocht om de hiervoor onder 1.e vermelde cessie in te schrijven. De akte is op 28 april 2004 ingeschreven. Eerder had de notaris dat op verzoek van de familie [A] niet gedaan uit vrees voor negatieve publiciteit.

k.      Bij deurwaardersexploit van 7 september 2005 is de onder 1.e. vermelde cessie meegedeeld aan de schuldenaar. Daarbij is tevens de veiling van het pand, ten overstaan van een andere notaris, aangezegd tegen een nader te bepalen datum, te weten

      12 december 2005. Die executieveiling is tot nader order uitgesteld.

l.         Op 8 maart 2006 verzocht de gemachtigde van klaagster de notaris om toezending van de hiervoor onder 1.c. genoemde onderhandse en niet-gedagtekende akte van cessie.

m.     Op 9 maart 2006 vroeg de notaris, refererend aan zijn ambtsplicht, een rechtsgeldige volmacht aan de gemachtigde van klaagster.

n.       Na een telefoongesprek van de notaris met [Y], die de opdracht van klaagster aan haar gemachtigde bevestigde, stuurde de notaris op 11 maart 2006 een kopie van de onder 1.c. genoemde akte aan de gemachtigde van klaagster. De notaris schreef dat hij een beetje huiverig was “omdat u vroeg naar een stuk dat [Y] zelf had opgesteld en ondertekend. Zijn zorgvuldigheid kennende wekte het bevreemding dat hijzelf u dat stuk niet kon verschaffen”.

o.      Op 15 maart 2006 verzocht de gemachtigde van klaagster de notaris om toezending van stukken waaruit de datum van ondertekening van de akte van cessie zou kunnen blijken. Vervolgens belde de notaris op 17 maart 2006 met de gemachtigde van klaagster en is er over en weer faxverkeer, waarna de gemachtigde, na uitgebreid overleg met de veilingnotaris en klaagster de notaris op 23 maart 2006 (drie dagen na de hierna genoemde veiling op 20 maart 2006) verzocht om de originele akte van cessie. De notaris zond de gemachtigde van klaagster vervolgens op 27 maart 2006 een gewaarmerkt afschrift van de ongedateerde akte van cessie en van de begeleidende brief van [Y] van 22 augustus 2002.

p.      Op 20 maart 2006 is het pand geveild voor een bedrag van € 666.000,00, maar het is toen niet gegund. Vervolgens is het pand nogmaals geveild op 2 oktober 2006. Toen is

€ 680.000,00 geboden en is wel gegund.

q.      Bij brief van 20 februari 2007 heeft de notaris aan de gemachtigde van klaagster geschreven, voor zover van belang: “Tenslotte bevreemdt het mij dat u blijft hameren op de korte termijn tussen 8 maart en de voorgenomen veilingdatum van 20 maart 2006, terwijl de veilingopdracht al dateert van 23 augustus 2005 en de veiling al in een eerder stadium voor

      12 december 2005 was aangekondigd. Zo de korte termijn al problemen heeft opgeleverd dan zijn

      die toch zeker niet aan mijn prompte reacties te wijten”.

r.        Bij brief van 19 april 2007 heeft de notaris aan de gemachtigde van klaagster geschreven, voor zover van belang:

“(…) U schrijft dat u maanden bezig bent geweest om de “casus” te reconstrueren. Geen der betrokkenen zou over een volledig dossier beschikken.

Het is niet zonder reden gebruikelijk dat een veilingopdracht wordt gegeven aan de notaris die de hypotheekakte heeft verleden.

Dat u die weg niet gekozen heeft is uw goed recht. Dat u vervolgens de verwarring die daartoe ontstaat op mijn bordje probeert te schuiven is volstrekt ten onrechte. Het had op uw weg of die van notaris [de veilingnotaris] gelegen om reeds in een veel eerder stadium contact met mij op te nemen. Ik beschik immers- zoals u zou behoren te weten – over een compleet dossier (althans wat de veilinggeschiedenis betreft). (…)”

2.  De klacht

2.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij de onder 1.c. genoemde akte van cessie ten onrechte niet heeft ingeschreven en betekend aan de schuldenaar.

De akte van cessie is in overleg met de notaris opgemaakt en klaagster heeft deze na ondertekening ter formalisering (dus ter inschrijving en mededeling aan debiteur) aan de notaris toegezonden. Door de nalatigheid van de notaris heeft klaagster het risico gelopen dat haar vordering oninbaar zou blijken. Weliswaar is het formeel juist om in een akte van cessie de rechtspersoon en niet de notaris op te nemen als degene die bepaalde rechtshandelingen moet verrichten, maar dit wil niet zeggen dat een notaris zich daarmee kan onttrekken aan (wettelijk voorgeschreven) formaliteiten en handelingen die in het kader van zijn ambt, de opdracht, of in het belang van zijn cliënt moeten worden uitgevoerd. Een niet-ingeschreven en niet-meegedeelde akte van cessie heeft geen externe werking en de onderliggende vordering is daardoor concurrent met die van opvolgende hypotheekhouders. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat klaagster bij een opbrengst van € 666.000,= minimaal

€ 58.640,= minder zou ontvangen.

2.2. Daarnaast stelt klaagster dat de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige

handelingen en handelingen welke het ambt van notaris onwaardig zijn door:

1)      willens en wetens mee te werken aan het beperken van de verhaalsmogelijkheid van klaagster ten gunste van [B] en de opvolgende hypotheekhouders. De executie (invordering van de tweede hypotheek) zou klaagster in tegenstelling tot de [bank A en B] een aanzienlijk zoniet onmogelijk incassoprobleem hebben gegeven. Materieel was immers sprake van een uitgeholde rechtspositie. [B] en diens B.V.’s bieden geen enkel verhaal. Dit zou de notaris bekend moeten zijn.

2)      de opdracht tot veiling niet uit te voeren en opzettelijk te vertragen – mogelijk ten gunste van de eigenaar en andere hypotheekhouders – door bijvoorbeeld de toezending van stukken en akten te vertragen. Klaagster heeft de notaris op 8 maart 2006 verzocht om de akte van cessie. Daarbij is gemeld dat de notaris die met de tweede veiling was belast (hierna: de veilingnotaris) op uiterlijk 20 maart 2006 over de akte moest kunnen beschikken. Eerst op 27 maart 2006 is de akte ontvangen.

3)      zowel voor de eigenaar, hypotheekhouder 1 en 2 ([A]) alsmede hypotheekhouder 3, 4 en 5 notariële akten op te maken en hen hierover te adviseren, terwijl hij wist of kon weten dat de diverse partijen tegengestelde belangen hadden en de waarde van het registergoed volstrekt onvoldoende was om de vordering van alle hypotheekhouders te dekken. Op zich is juist dat partijen bij een akte (potentieel) tegenstrijdige belangen kunnen hebben, maar het adviseren van vijf natuurlijke en minimaal vier rechtspersonen, die onderling en intern tegenstrijdige en voorzienbaar niet effectueerbare belangen hebben, gaat alle perken te buiten. Bovendien wist de notaris dat het pand in verhuurde staat maximaal € 600.000,00 à € 700.000,00 zou opbrengen, terwijl hij meewerkte aan het vestigen van hypotheekrechten ter waarde van € 1.400.000,00. De notaris had klaagster moeten wijzen op deze exorbitante over-inschrijving en hij had om diezelfde reden, en tevens om belangenverstrengeling te voorkomen, nooit zijn medewerking mogen verlenen.

4)      excessief te declareren hoewel de notaris geen enkel positief resultaat heeft bereikt. De declaraties van de notaris bedragen in totaal € 9.332,92. De hoogte van de declaraties staat in geen enkele verhouding met de door de notaris verrichte, niet nader gespecificeerde, werkzaamheden die niet conform de opdracht werden uitgevoerd en die zonder enig resultaat en toelichting werden afgebroken. Een notaris dient altijd een urenspecificatie over te leggen, ook zonder dat de cliënt daarom verzoekt. Klaagster heeft de volgens de notaris opgemaakte conceptvaststelling schuldvordering [D] op [B] noch de conceptakte verpanding huurpenningen gezien en/of ontvangen.

5)       klaagster onvoldoende op de hoogte te houden over de (veiling)procedures, eventuele alternatieven en de (tussentijdse) stand van zaken.

6)      de opdracht tot veiling niet uit te voeren en opzettelijk te vertragen. Klaagster heeft nooit van de notaris vernomen waarom hij geen gevolg gaf aan de beslissing van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2003. Klaagster heeft haar opdracht tot veiling nooit ingetrokken of herroepen zodat het de notaris duidelijk moest zijn dat zij in afwachting van een nieuwe veilingdatum was.

2.3. Verder wordt de notaris verweten dat hij niet tijdig en adequaat heeft gereageerd op het verzoek om toezending aan klaagster van alle in zijn bezit zijnde akten en andere relevante bescheiden in verband met de aanstaande veiling, hoewel hij kon weten dat deze vertraging ernstige schade zou veroorzaken. Indien de notaris de cessie had ingeschreven en betekend had klaagster tijdens de eerste veiling gegund. Het was juist te danken aan de deskundigheid van de veilingnotaris dat deze omissies begin maart 2006 werden ontdekt. Als gevolg van de nodeloze vertraging in de toezending van de akte was inschrijving en mededeling vóór 20 maart 2006 onmogelijk geworden.

2.4. Tenslotte verwijt klaagster de notaris dat hij het ambt van notaris een zodanig persoonlijke en creatieve invulling geeft dat een cliënt volledig afhankelijk is van zijn medewerking bij uitoefening van zijn rechten. Dit blijkt uit het feit dat de notaris in zijn brief van 19 april 2007 stelt dat geen andere notaris zijn dossiers kan overnemen en dat cliënten en collega’s niet kunnen vertrouwen op de juistheid en/of rechtsgeldigheid van akten en andere stukken. Klaagster vertrouwde op uitvoering van de opdracht en indien de notaris om welke reden dan ook de opdracht niet kon of wilde uitvoeren had hij dat aan klaagster moeten meedelen.

3. Het verweer

3.1. In artikel 4.3 van de cessie is opgenomen dat klaagster zal zorgdragen voor

mededeling aan [B], hetgeen naar de notaris aanneemt is gebeurd. De notaris heeft nooit opdracht gekregen die – ongedateerde – cessie te (doen) betekenen of in de openbare registers in te schrijven. Anders dan klaagster lijkt te denken is het inschrijven in de openbare registers geen formaliteitsvereiste voor het overgaan van het aan de schuldvordering accessoire hypotheekrecht. De uitoefening van het recht tot executie door de eerste hypotheekhouder staat zelfs geheel los van het al dan niet inschrijven van een cessie betreffende de aan de tweede hypotheek ten grondslag liggende schuldvordering. Dat in de tweede veiling de executant niet heeft gegund kan volgens hem dan ook niets van doen hebben met het al dan niet ingeschreven zijn van de akte van cessie en naar zijn mening valt hem hiervan geen verwijt te maken. Dit klemt te meer nu alle betrokkenen van die cessie op de hoogte waren en zij, gelet op het feit dat het stuk in drievoud door henzelf werd opgemaakt en ondertekend, zelf ook de beschikking hadden over een origineel exemplaar.

3.2. De notaris bestrijdt dat hij zich (willens en wetens) schuldig heeft gemaakt aan de verweten onrechtmatige handelingen. Die stelling komt zijns inziens voort uit onbegrip.

1)      De verhaalsmogelijkheden van klaagster waren bekend ten tijde van de overname van de schuldvorderingen van de [bank B] en van [D] en zijn sedertdien niet gewijzigd. Het onderpand is blijven staan en de beide hypotheekrechten zijn in stand gebleven. Ook de debiteuren [B] en [D] bestaan nog en bieden ongetwijfeld (enig) verhaal.

2)        De notaris bestrijdt dat hij niet adequaat zou hebben gereageerd op alle verzoeken van de gemachtigde van klaagster. Van de zijde van de veilingnotaris heeft hem nooit een verzoek om informatie bereikt.

3)      Doordat de notaris [A] heeft gewezen op de risico’s verbonden aan het tekenen van de krediethypotheek op haar huis heeft zij ervoor gekozen een tweede hypotheek op het pand te bedingen. Het moge duidelijk zijn dat dit advies niet in het belang was van [B]. De notaris wijst er verder op dat de voorzieningenrechter het verzoek tot onderhandse verkoop heeft afgewezen omdat er een hogere taxatie (executiewaarde € 1 miljoen) op tafel lag.

4)        De declaratie beliep – bij moderatie – € 3.880,00 ex BTW vermeerderd met verschotten. Aanmerkelijk minder dan de € 10.000,00 die [Y] voor de notaris en zichzelf had begroot. Om een urenspecificatie is nooit gevraagd. Dat had ook weinig zin gehad omdat er veel meer uren zijn gemaakt dan uiteindelijk in rekening zijn gebracht. Voor het later opstellen van de akte van verpanding huurpenningen en de akte houdende vaststelling schuldvorderingen van [klaagster] op [C], welke akten overigens nooit zijn getekend, is zelfs nooit iets in rekening gebracht.

5)      Het is de notaris volstrekt onduidelijk waar dit onderdeel van de klacht op is gebaseerd. Als klaagster van mening was slecht of onjuist te worden geïnformeerd, dan had zij destijds aan de bel moeten trekken, in welk geval terstond uitleg of nadere toelichting zou zijn gegeven. Uit het dossier blijkt echter volstrekte instemming met de gang van zaken.

6)      De veiling is na de afwijzing van het verzoekschrift ex artikel 3:268 BW niet doorgezet omdat door [B] en [Y] werd getracht tot een minnelijke regeling te komen met alle hypotheekhouders en de fiscus. Dat de voorzieningenrechter het verzoek tot onderhandse verkoop heeft afgewezen valt de notaris niet te verwijten. Dat de voorzieningenrechter zijn beschikking tot afwijzing van het verzoek tot onderhandse verkoop afsluit met de woorden “wijst het verzoek af, bepaalt dat notaris [de beklaagde notaris] een (nieuwe) datum vast stelt waarop de openbare verkoop alsnog zal plaatsvinden.” betekent nog niet dat de eindbeslissing over het doorzetten van de veiling niet bij klaagster als executant ligt.

3.3. In zijn brief van 8 maart 2006 heeft de gemachtigde van klaagster slechts (informatie over) de akte van cessie [D] aan klaagster gevraagd. Op zijn verzoek en volgende verzoeken is adequaat gereageerd. Dat schade is ontstaan (quod non) door het niet-gunnen in de veiling van 20 maart 2006 komt niet voor rekening van de notaris. De veilingnotaris had terzake de executant moeten informeren. Zelfs als de veilingnotaris vraagtekens had gezet bij de (rechtsgeldigheid van de) cessie, dan had die bij simpele nieuwe akte kunnen worden bevestigd, welke akte de veilingnotaris dan zelf had kunnen inschrijven, voor zover door haar nodig geacht. [D] en klaagster zijn immers nauw gelieerde partijen met corresponderende belangen.

3.4. Wat klaagster bedoelt met de klacht dat de notaris klaagster bij de uitoefening van haar rechten volledig afhankelijk van hem heeft gemaakt, ontgaat de notaris. Een collega-notaris die informatie opvraagt wordt vanzelfsprekend steeds zoveel mogelijk geholpen. De veilingnotaris heeft echter nooit informatie gevraagd. De enige die vóór 8 maart 2006 ooit informatie heeft gevraagd is [Y]. Als [Y] van mening was geweest dat de notaris in gebreke was met het organiseren van de veiling en het vaststellen van een datum had het toch voor de hand gelegen dat hij dat aan de notaris zou melden. Dat heef hij niet gedaan.

4.  De beoordeling

4.1. Op grond van artikel 98 lid 1 jo artikel 98 lid 4 Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. Beoordeeld dient te worden of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Wat er ook zij van de gevolgen van het niet-inschrijven van de cessie, genoemd onder 1.c., vast staat dat klaagster de notaris geen opdracht heeft gegeven de cessie in te schrijven. De vraag is dan of de notaris, die niet betrokken is geweest bij het opstellen en ondertekenen van deze akte van cessie, deze ambtshalve had moeten laten inschrijven.

Aangezien de notaris niet bij de totstandkoming van de akte was betrokken en deze werd toegezonden in het kader van de afrekening van een onderhandse verkoop die uiteindelijk niet is doorgegaan, en hem voorts niet was verteld dat [B] niet op de hoogte was van de akte van cessie, mocht de notaris er van uitgaan dat de mededeling had plaatsgevonden. [B] had immers niet geprotesteerd, de cessie speelde zich binnen familieverband af en [Y] heeft na de cessie aktie ondernomen. De notaris heeft derhalve op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.3. Van het beperken van de verhaalsmogelijkheid van klaagster kan geen sprake zijn (geweest) aangezien voor de overgang van hypothecaire rechten de inschrijving in de openbare registers niet is vereist.

4.4. Anders dan klaagster stelt, is er na de brief van 8 maart 2006, waarin de gemachtigde van klaagster de notaris verzoekt om toezending van de onder 1.c. genoemde akte van cessie, geen radiostilte geweest. Uit het verloop van de correspondentie, zoals hiervoor onder 1.l. tot en met 1.o. verwoord, kan niet geconcludeerd worden dat er sprake zou zijn van het vertragen van toezending van stukken, laat staan dat dit geschiedde om veiling van het pand te voorkomen.

4.5. De klacht dat de notaris notariële akten heeft opgemaakt voor alle hypotheekhouders en hen heeft geadviseerd terwijl hij wist of kon weten dat er sprake was van tegengestelde belangen is ongegrond. Het enkele feit dat de waarde van het registergoed te laag was om de vordering van alle hypotheekhouders te dekken is niet voldoende om aan te nemen dat door de notaris onvoldoende voorlichting is gegeven. De aard van de taak van de notaris brengt met zich mee dat het hem vrij staat om verschillende partijen met tegengestelde belangen te adviseren.

4.6. Nog afgezien van het feit dat een klacht over de hoogte van een declaratie op grond van artikel 55 lid 2 Wna ter beoordeling dient te komen van de voorzitter van de ring, heeft de kamer aan de hand van de overgelegde stukken vastgesteld dat geen sprake is van excessief declareren.

4.7. Het klachtonderdeel dat de notaris terzake van de (veiling)procedures niet of onvoldoende en onjuist heeft geadviseerd is naar de mening van de kamer zodanig vaag geformuleerd dat noch kan worden beoordeeld welk tijdvak die klacht betreft, en of dienaangaande de termijn van artikel 99 lid 12 Wna is verstreken, noch welke informatie door klaagster wordt gemist of als onjuist moet worden beschouwd.

4.8. Niet gesteld of gebleken is dat klaagster na de beschikking van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2003 de executie wilde voortzetten en daartoe opdracht aan de notaris heeft gegeven. De beslissing om tot de executie over te gaan was aan klaagster en niet aan de notaris. De beschikking van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2003 brengt immers niet mee dat een veilingdatum moet worden vastgesteld, ook als de executant de veiling niet wil laten doorgaan.

4.9. Voor het oordeel over het klachtonderdeel  dat de notaris niet tijdig en adequaat heeft gereageerd op de brief van 8 maart 2006 van de gemachtigde van klaagster, verwijst de kamer naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.4.

4.10. Het lag op de weg van de veilingnotaris om, indien zij meende niet over voldoende informatie te beschikken, hierover contact op te nemen met de notaris, zoals de notaris terecht schrijft in zijn brief van 19 april 2007 (hiervoor aangehaald in de feiten onder 1.r). De kamer is van oordeel dat de feiten niet de klacht, zoals deze is ingediend, rechtvaardigen. Ook het laatste onderdeel van de klacht, hiervoor verwoord onder 2.4., is derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.                 

4.11. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De kamer van toezicht verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, J.P. van Harseler, H.M. de Jong Schouwenburg, R.H. Meppelink en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2008.

mr. E.B.T. Kienhuis,                                                               mr. M.Y.C. Poelmann,                                   

Secretaris.                                                                              Voorzitter.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.