ECLI:NL:TNOKAMS:2008:YC0071 Kamer van toezicht Amsterdam 382823 / NT 07-40 Pee

ECLI: ECLI:NL:TNOKAMS:2008:YC0071
Datum uitspraak: 13-03-2008
Datum publicatie: 19-09-2008
Zaaknummer(s): 382823 / NT 07-40 Pee
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: De notaris komt bij herhaling zijn verplichtingen ex artikel 112 lid 1 van de Wet op het notarisambt niet na. Schorsing voor de duur van één dag.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN

TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 maart 2008 op de klacht met nummers 382823 / NT 07-40 Pee van:

Bureau Financieel Toezicht ,

gevestigd te Utrecht,

gemachtigde drs. D. van der Veer RA,

tegen:

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats].

Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift van 25 oktober 2007;

- verweerschrift met bijlage van 29 oktober 2007;

- repliek met bijlagen van 13 november 2007;

- dupliek van 14 december 2007.

Bij de behandeling van de klacht op 14 februari 2008 zijn drs. Van der Veer en de notaris verschenen. Beiden hebben zij het woord gevoerd en hun standpunten toegelicht. Uitspraak is bepaald op 13 maart 2008.

De klacht

De klacht van het BFT betreft het niet voldoen aan de verplichting van de notaris ex artikel 112 lid 1 van de Wet op het notarisambt – verder de Wna – om de jaarstukken over 2006/2007 bij het BFT in te dienen binnen de ingevolge artikel 24 lid 4 van de Wna bepaalde termijn van vier maanden na afloop van het boekjaar. De notaris heeft het BFT niet verzocht om uitstel vanwege bijzondere omstandigheden. Ondanks de door het BFT verzonden herinnering van 19 september 2007 heeft de notaris niet geheel voldaan aan zijn plicht tot indiening. De opstelling van het privé- vermogen en de opstelling van het inkomen ontbraken nog. De notaris heeft deze uiteindelijk pas op 29 oktober 2007 aan het BFT gestuurd.

Het verweer

De notaris erkent de hem verweten nalatigheid. Wel maakt hij bezwaar tegen het feit dat

het BFT als vaststaand feit brengt dat hem een herinnering is toegezonden en dat het BFT zelfs een – niet ondertekende – kopie van de herinnering heeft overgelegd. De notaris stelt deze herinnering nooit te hebben ontvangen. Navraag bij een medewerker van het BFT heeft hem geleerd dat van herinneringen geen kopieën worden bewaard en dat dus niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat daadwerkelijk een herinnering aan de notaris was gestuurd. Indien hij de herinnering wel zou hebben ontvangen, zou hij daar direct op hebben gereageerd, gelet op de tuchtrechtelijke perikelen van de afgelopen jaren met betrekking tot het indienen van jaarstukken.

De beoordeling

3.1 Op grond van artikel 98 lid 1 Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht

onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. Thans staat ter beoordeling of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

3.2 Aan het BFT is ingevolge artikel 110 Wna de taak opgelegd toezicht te houden op de

naleving door het notariaat van de wettelijke verplichtingen verband houdende met de financiële situatie van het notariskantoor. Teneinde die financiële situatie te kunnen beoordelen en op eventuele zorgelijke ontwikkelingen adequaat te kunnen inspelen, dient het BFT tijdig door het notariaat van de desbetreffende stukken te worden voorzien. Het tekortschieten hierin door de betrokken notaris belemmert het BFT in het effectief toezicht houden op de financiële omstandigheden van die notaris.

3.3 De kamer is van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de

betreffende stukken niet tijdig bij het BFT in te dienen. De klacht is dan ook gegrond.

3.4 Zoals de notaris ook ter zitting is voorgehouden, heeft het BFT reeds drie maal eerder een

klacht tegen de notaris heeft ingediend over de vertraagde indiening van jaarstukken, te weten over 2001, 2003 en 2005, welke klachten door de kamer gegrond zijn bevonden en waarbij de notaris er op is gewezen dat aan herhaald nalatig optreden zwaar zal worden getild. De notaris heeft kennelijk ook na de vorige klachten van het BFT nog steeds niet voldoende maatregelen genomen ter voorkoming van – wederom – een vertraging in de toezending van de stukken. Integendeel, ter zitting heeft hij erkend dat hij – uit weerzin tegen dit soort zaken – de herinnering van het BFT afwachtte. Dergelijk gedrag past een notaris niet. Bij uitstek mag van een behoorlijk notaris worden verwacht dat hij de regels naleeft. Bovendien miskent de notaris dat hij onnodig veel extra tijd en moeite van derden vraagt door een aanmaning af te wachten. Gelet op het feit dat het reeds de vierde keer is dat de notaris een wettelijke verplichting op grond van de Wna niet naleeft, acht de kamer de tuchtrechtelijke maatregel van schorsing voor de duur van één dag op zijn plaats. De notaris wordt erop gewezen dat aan herhaald nalatig optreden zwaar zal worden getild.

3.4 Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De kamer van toezicht:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt de notaris de tuchtrechtelijke maatregel van schorsing voor de duur van

één dag op.

- bepaalt dat deze schorsing zal worden uitgesproken op een nader te bepalen

datum, nadat is vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel meer

open staat.

- bepaalt dat de datum waarop de schorsing van kracht wordt, wordt bepaald

nadat is vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, voorzitter, S.G. Ellerbroek, A.J.W.M. van Hengstum, A.J.H.M. Janssen en R.H. Meppelink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van Bennekom, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2008.

mr. E. van Bennekom, mr. J.A.J. Peeters,

secretaris. voorzitter.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.