ECLI:NL:TDIVBC:2008:9 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/23

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2008:9
Datum uitspraak: 25-09-2008
Datum publicatie: 29-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2007/23
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kooikerhondje, geboren op 8 februari 1996, herhaaldelijk onder behandeling geweest wegens plasklachten.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/23

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 18 oktober 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/67)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 19 oktober 2007, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Als gemachtigde van appellante heeft Z, advocaat te A, bij beroepschrift van 17 december 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 20 januari 2008 heeft Z het beroepschrift aangevuld.

Als gemachtigde van beklaagde heeft W, werkzaam bij   V, bij brief van 25 februari 2008 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Bij die gelegenheid hebben appellante, bijgestaan door Z, en beklaagde, bijgestaan door U, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Sinds 2003 is appellantes hond, een Kooikerhondje genaamd Chila, geboren op 8 februari 1996, herhaaldelijk onder behandeling geweest bij beklaagde wegens plasklachten.

2.2   De door beklaagde bijgehouden patiëntenkaart vermeldt daarover voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

a.   8 januari 2004  Hill’s  c/d dieetvoer

b.   11 maart 2004 geen plasklachten meer

c.    11 augustus 2004 het gaat prima

d.   22 februari 2005 hond plast vaker; urine onderzoek, mo geen kristallen, wel bacteriën, start antibioticum baytril; na 2 weken opnieuw urine controle

e.   17 maart urine onderzoek; lo gb, geen plasklachten

f.      11 mei 2005 hond plast meer dan normaal

g.   12 mei 2005 urine oz geen kristallen, geen bacteriën, geen cellen, besproken rofo’s/nader onderzoek, ivm kosten geen nader onderzoek

h.    22 augustus 2005 hond heeft afgelopen maanden geen plasklachten gehad, sinds 2 weken klacht: plast weer veel. Urine oz uitgebreid +micro. Mo kristallen veel ca-oxalaat! Advies rofo van blaas en buik.

i.      23 augustus 2005  bloedoz ;ao/hart/buik gb. Rofo blaas geen aanwijzingen voor stenen. Start antibioticum clavubactin en hill’s u/d

j.      27 december 2005 plast sinds een maand grote plassen in huis. Urine oz. Mo enkele ca-oxalaat kristallen (en vrij veel struviet kristallen tgv oudere urine/bact cytstitis. Mo ery’s en veel bacteriën. Start met baytril. Eigenaar komt urine brengen begin januari en na na einde ab kuur.

k.    2 januari 2006 plast vaak grote plassen, persgedrag. Beeld bactieriële cystitis, nader oz besproken. Urine oz. Mo enkele ca-oxalaatkristallen, geen leuco’s meer, geen ery’s meer, epitheelcellen. Urine oz laat verbetering zien, deze urine verzenden voor oz bij lab. Verder gaan met baytril. Uitslag bekend dan volgende stap onder sedatie rofo’s en ro-contrast

l.      15 januari 2006 VML uitslag urine oz ery’s -, leuco’s -,enkele ca-oxalaatkristallen, geen casts/cylinders, wel aanwezig epitheel cellen squameure en overgangsepitheelcellen

m. 16 januari 2006 Voice mail ingesproken; gevraagd om terug te bellen om controle afspraak te maken en uitslag urine oz door te spreken

n.    17 januari 2006 uitslag urine oz besproken. Start incurin. Na 30 dagen gaat het goed dan verlagen, idee om urethra functie te verbeteren zodat opstijgende infectie/bacteriën minder gemakkelijk kunnen aanslaan.

o.   26 januari 2007 ab kuur vandaag voor het laatst, eigenaar ziet nog geen verbetering met incurin. Urine oz enkele ery’s, streptococcen, struvietkristallen, geen leuco’s. Uitslag ingesproken op voice mail.

p.   6 februari 2007 chila gaat goed heeft 10 dagen geen plasklachten gehad.

q.   2 maart 2006 sinds 14 dagen moet eigenaar 3x per nacht haar bed uit, want dan moet hond een beetje plassen. Opnieuw besproken (mw.bespreekt euthanasie van Chila:nee) mogelijkheden: eerst nader oz/bo urine en rofo’s/contrast onderzoek kan hier

r.     8 maart 2006 gaat weer goed

s.    14 maart 2006 geen verbetering

t.      15 maart 2006 opname voor röntgen onderzoek vd blaas en/of urethra. Conclusie urethra uitgebreid afgevoeld via rectaal, alleen thv blaashals-urethraovergang wat verdikt (pathologisch?). Blaas ligt erg ver naar caudaal, mogelijk beeld ve pelvic bladder. Urine opsturen voor Bo/ABG en dan evt antibioticum geven. Gehele onderzoek/rofo’s en lichamelijk onderzoek bevindigen uitgebreid besproken met X, verwijzing opnieuw besproken, urine bo afwachten en afhankelijk van de uitslag behandelen

u.    25 april 2006  uitslag urine bo negatief (VML en Utrecht)

v.    27 april 2006 eigenaar ziet geen verbetering met incurin, hond moet veel plassen en dan zijn het druppeltjes. Advies verwijzen

w.  17 mei 2006 urine incontinentie besproken onderzoek, bevindingen en behandeling van Chila  met T (uroloog universiteit utrecht), sterke verdenking pelvic bladder, mogelijkheid verwijzing

x.    19 mei 2006 Voice mail ingesproken, graag terug bellen nav gesprek met T.

Op dit telefonisch verzoek heeft appellante niet gereageerd.

2.3   Vanaf 12 mei 2006 heeft appellante haar hond ter behandeling aangeboden aan opvolgend dierenarts S. De door deze dierenarts bijgehouden patiëntenkaart vermeldt onder meer voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

   a. 12 mei 2006 urine onderzoek sediment + stick (+s.g.). rimadyl injectie en

        synulox antibioticum

   b. 22 mei 2006 plassen ‘s nachts gaat beter, overdag geen verbetering

   c. 29 mei 2006 urine onderzoek sediment: veel struvietkristallen en enkele

       leuko’s. Start marcobyl antibioticum

   d. 6 juni 2006 overdag blijft plasgedrag hetzelfde; urine onderzoek, proberen

       wat het effect is van rimadyl

   e. 15 juni 2006 rimadyl heeft geen enkel effect. Verwijzing voor echo naar de

       veterinair radioloog R.

2.4   Op 15 juni 2006 heeft appellante de röntgenfoto’s bij beklaagde opgevraagd teneinde deze aan R voor te leggen. Bij schrijven van 21 juni 2006 heeft deze aan appellante meegedeeld dat sprake was van een kleine, mogelijk kwaadaardige, tumor aan de buitenzijde van de urethra. De tumor is door de veterinair chirurg Q operatief verwijderd. Nadien heeft Chila geen plasklachten meer.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij haar hond, zonder resultaat, drie jaar lang voor dezelfde aandoening heeft behandeld. Beklaagde heeft deze stelling weersproken, aanvoerende dat er sprake was van recidiverende klachten die in die periode van drie jaar meerdere malen met succes zijn behandeld. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3.

Recidiverende blaasontsteking, zonder aanwijsbare oorzaak, komt bij honden vaak voor. Vastgesteld dient te worden dat beklaagde diverse malen urineonderzoek heeft verricht en dat niet alle uitkomsten van deze onderzoeken negatief waren. Het gehele beeld wijst niet op een chronisch zieke hond, maar op een hond met een recidiverend probleem dat met redelijk succes werd behandeld.

5.4.

In een dergelijke situatie verdient het niettemin aanbeveling om het betreffende dier tijdig door te verwijzen. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde haar herhaalde verzoeken om doorverwijzing heeft genegeerd. Beklaagde heeft hier tegenover gesteld dat hij, hoewel hij daarin terughoudend was in verband met klaagsters wens de kosten beperkt te houden, wel meer dan eens tot doorverwijzing heeft geadviseerd.

Vastgesteld dient te worden dat de verklaringen van partijen elkaar tegenspreken. Als dit het geval is, en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten en omstandigheden uit te maken welk van beide verklaringen voor juist moet worden gehouden, kunnen de feiten op dat punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het desbetreffende klachtonderdeel kan dan niet slagen.

5.5.

Het College ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of beklaagde zelf de uiteindelijk gediagnosticeerde oorzaak van de klachten had behoren te achterhalen. Het College is van oordeel, dat de oorzaak van de klachten slechts door herhaald (specialistisch) onderzoek kon worden gevonden. Het ging om een zeldzame aandoening en volgens de vaste jurisprudentie, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar als de eerstelijns dierenarts zo een zeldzame aandoening niet direct kan stellen.

5.6 .

Klaagster heeft tenslotte gesteld dat beklaagde frauduleus haar handtekening onder de patiëntenkaart heeft nagebootst. Beklaagde heeft deze stelling krachtig weersproken. Onder verwijzing naar 5.5 overweegt het College dat ook op dit punt de verklaringen van partijen elkaar tegenspreken.

Het College overweegt voorts dat een handtekening van een eigenaar op een patiëntenkaart niet noodzakelijk is en in de praktijk ook nooit gezet wordt. Een patiëntenkaart wordt niet anders beoordeeld als er wel een handtekening van de eigenaar van het betrokken dier op voorkomt.

Uiteraard is het tuchtrechtelijk verwijtbaar als een dierenarts opzettelijk onjuiste feiten omtrent de gezondheid van een dier vermeldt op de patiëntenkaart. Dat zulks het geval zou zijn is door klaagster niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.

5.7.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. “

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   In beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat beklaagde haar hond Chila gedurende 3 jaar in verband met voortdurende, niet aflatende plasklachten met antibiotica en duur dieetvoer heeft behandeld, zonder dat deze behandeling enige verbetering met zich bracht. Zij verwijt beklaagde dat deze heeft geweigerd Chila tijdig door te verwijzen. Daardoor heeft de hond onnodig geleden en is appellante ook onnodig op kosten gejaagd.

Voorts verwijt appellante beklaagde opzettelijk onjuiste feiten op de patiëntenkaart te hebben vermeld en deze valselijk te hebben voorzien van haar handtekening.

Beklaagde heeft de stellingen van appellante gemotiveerd bestreden.

4.2   Aan de stelling van appellante met betrekking tot het vervalsen van de patiëntenkaart door beklaagde gaat Veterinair Beroepscollege als ongeloofwaardig voorbij. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.

Ter zitting in beroep is gebleken dat beklaagde deze status op verzoek van eerder genoemde Q aan hem heeft verzonden in briefvorm, voorzien van het handgeschreven briefhoofd  “Beste Bart”, gedateerd 3 augustus 2006 en ondertekend met zijn eigen naam. Appellante heeft erkend dat zij een afschrift van deze status van de dierenartspraktijk van Q heeft gekregen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de inhoud van de status aan appellante bekend was. Appellante betwist niet,  althans heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij deze status vervolgens, na een verzoek daartoe van het Veterinair Tuchtcollege de dato 25 juli 2006, aan dit college te hebben verzonden, alwaar deze op 14 augustus 2006 werd ontvangen. In haar begeleidende briefje aan het Veterinair Tuchtcollege schrijft appellante met geen woord over onjuiste informatie in de status. Appellante erkent dat zij op deze status zelf de opmerking ”Dit heeft Q niet gehad” heeft geschreven, blijkbaar ten behoeve van het Veterinair Tuchtcollege. Gelet op deze omstandigheden neemt het Veterinair Beroepscollege als vaststaand aan dat appellante zelf deze status ten behoeve van het Veterinair Tuchtcollege heeft voorzien van haar handtekening. In ieder geval heeft zij, gelet op deze omstandigheden, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat beklaagde haar hand heeft vervalst. In dit verband is voorts nog van belang dat appellante niet duidelijk heeft gemaakt welk belang beklaagde erbij zou hebben gehad de status ten behoeve van Q te voorzien van haar handtekening.

Het voorgaande brengt mee dat het Veterinair Beroepscollege appellantes grief met betrekking tot de patiëntenkaart passeert en uitgaat van de juistheid van deze status.

4.3   Ook kan het Veterinair Beroepscollege appellante niet volgen in haar standpunt dat beklaagde vanwege de voortdurende plasklachten zinloze antibiotica kuren en duur dieetvoer voorschreef en weigerde de hond tijdig te verwijzen naar een specialist. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking

Uit de patiëntenkaart blijkt de onjuistheid van die stellingname. Daaruit blijkt immers niet van sinds 2003 voortdurende plasklachten. Nadat de hond door beklaagde in verband met plasklachten vanaf begin 2004 op Hill’s dieetvoer is gezet, wendt appellante zich eerst in februari 2005 opnieuw met Chila tot beklaagde in verband met dergelijke klachten. Na een in februari 2005 ingezette antibioticum kuur -en een op eigen verzoek van appellante uitgesteld nader onderzoek- heeft beklaagde in augustus 2005 een röntgenonderzoek gedaan en heeft hij de hond op Hill’s u/d voer gezet. Eerst eind december 2005 maakte appellante weer melding van plasklachten. Geconstateerd moet worden dat tot 2 maart 2006 met de ingezette behandelingen met antibiotica en dieetvoer bij herhaling bereikt werd dat de hond enige tijd vrij was van deze klachten. In die situatie was het niet veterinair onjuist om de hond niet te verwijzen voor nader –specialistisch- onderzoek. Op 2 maart 2006 laat de status een verslechterend beeld zien in verband waarmee beklaagde op 15 maart 2006 een herhaald röntgenonderzoek heeft gedaan. Toen hij zijn bevindingen met appellante besprak, is verwijzing ter sprake gekomen, welk advies beklaagde eind april heeft herhaald. Van de voorgenomen verwijzing is het niet gekomen omdat appellante het contact met beklaagde heeft verbroken en zich tot een opvolgend dierenarts heeft gewend.

Het Veterinair Beroepscollege is op grond van het voorgaande van oordeel dat beklaagde de hond vanaf begin 2004 op veterinair juiste wijze heeft onderzocht en behandeld. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij beklaagde herhaaldelijk om een verwijzing heeft verzocht en dat hij die haar zou hebben geweigerd. Wat opvalt uit de patiëntenkaart van de opvolgend dierenarts is dat ook deze appellante met haar hond niet meteen heeft verwezen naar een specialist, maar ook eerst zelf de plasklachten van de hond gedurende ruim een maand heeft behandeld met antibiotica, alvorens een verwijzing plaats vindt. Blijkbaar heeft ook deze dierenarts met instemming van appellante de noodzaak tot verwijzing niet onmiddellijk aanwezig geacht.

4.4   Ook de grief ten aanzien van de nodeloos ingezette behandeling en de ten onrechte achterwege gebleven verwijzing van de hond naar een specialist treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. J.M. Willink, mr. I.M. Davids, M.A. van Messel (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 25 september 2008 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                                  w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris