ECLI:NL:TDIVBC:2008:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/21

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2008:7
Datum uitspraak: 06-05-2008
Datum publicatie: 29-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2007/21
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kat, een Britse korthaar, geboren op 22 september 2005, aangeboden vanwege een bijensteek. Aan de hand van röntgenfoto waarschijnlijkheidsdiagnose Hypertrofische Cardiomyopathie.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/21

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 17 juli 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/91)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 17 juli 2007, verzonden op 18 juli 2007, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 24 augustus 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Als gemachtigde van beklaagde heeft Z, werkzaam bij W, bij brief van 3 oktober 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. Bij die gelegenheid hebben V namens appellante, bijgestaan door U, en beklaagde, bijgestaan door Z, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 20 juni 2006 heeft klaagster haar kat, een Britse korthaar, geboren op 22 september 2005 en genaamd Buster, aangeboden aan beklaagde, waarnemend dierenarts, vanwege een bijensteek. Beklaagde heeft vastgesteld dat de kat hijgde en heeft, met instemming van klaagster, een röntgenfoto gemaakt. Beklaagde heeft op deze foto een vergroot hart en lever geconstateerd en heeft op grond van zijn bevindingen de waarschijnlijkheidsdiagnose Hypertrofische Cardiomyopathie (HCM) gesteld.

2.2   Beklaagde heeft de kat Fortekor, in een dosering van een halve tablet per dag, voorgeschreven voor een periode van één maand. Voorts heeft hij klaagster geadviseerd contact op te nemen met de eigen dierenarts en heeft hij zijn bevindingen aan de eigen dierenarts doorgegeven. De foto heeft hij aan klaagster meegegeven.

2.3  Klaagster heeft zich niet tot de eigen dierenarts gewend, maar heeft de kat op 29 juni 2006 aangeboden aan een specialist Veterinaire Radiologie. Deze heeft de door beklaagde gemaakte röntgenfoto beoordeeld en echografisch onderzoek verricht. De specialist heeft uit deze onderzoeken geconcludeerd dat geen sprake was van HCM.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster meent dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij op onjuiste gronden de diagnose HCM heeft gesteld en daarvoor medicatie heeft voorgeschreven, waardoor het risico ontstond dat de kat gedurende de rest van zijn leven ten onrechte medicatie zou hebben toegediend gekregen.

5.3.

Het College overweegt hierover als volgt. Vaststaat dat de kat toen hij aan beklaagde werd aangeboden hijgde. Beklaagde heeft veterinair juist gehandeld door röntgenologisch onderzoek te verrichten. Het hijgen van de kat had immers ook kunnen duiden op een andere aandoening zoals, bijvoorbeeld, longontsteking.

5.4.

Het College heeft de röntgenfoto’s beoordeeld en vastgesteld dat daarop inderdaad een vergrote hartschaduw en een bolle lever zijn waar te nemen. Het College is van oordeel dat beklaagde, gelet op de bevindingen van zijn algemeen lichamelijk onderzoek en van zijn röntgenologisch onderzoek tot de waarschijnlijkheidsdiagnose HCM heeft kunnen komen. De in verband daarmee ingestelde therapie met Fortekor voor een beperkte periode, was veterinair niet onjuist.

Het College acht voorts het feit dat beklaagde, heeft terugverwezen naar de eigen dierenarts en deze ook op de hoogte heeft gebracht van zijn bevindingen, veterinair niet onjuist. Dat klaagster aan dit advies geen gevolg heeft gegeven, kan aan beklaagde niet worden verweten.

5.5.

Met betrekking tot de klacht dat beklaagde niet heeft gereageerd op brieven van de fokster van de kat, overweegt het College dat de relatie tussen beklaagde en de fokster geheel buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zijnde het wettelijk kader van het veterinair tuchtrecht, valt.

5.6.

De conclusie is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Reeds hierom kan van een regeling voor de vergoeding van kosten geen sprake zijn.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante heeft gesteld dat het Veterinair Tuchtcollege er aan voorbijgegaan is, dat beklaagde de diagnose HCM ten onrechte heeft gesteld op grond van een röntgenfoto, zonder echocardiografisch onderzoek door een veterinair specialist. Appellante is van mening dat geen rekening is gehouden met het feit dat de specialist geen HCM heeft vastgesteld en verwijt beklaagde dat hij zonder nader onderzoek te stellig tot zijn diagnose is gekomen.

Beklaagde heeft gesteld dat hij op grond van de anamnese en de röntgenfoto terecht tot de waarschijnlijkheidsdiagnose HCM is gekomen en dienovereenkomstig een behandeladvies heeft gegeven. Beklaagde betwist dat hij de diagnose te stellig heeft meegedeeld aan appellante, nu hij appellante slechts heeft meegedeeld dat de afwijkingen op de röntgenfoto passen in het beeld van HCM.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat vast staat dat de kat hijgde, toen de kat voor behandeling werd aangeboden aan beklaagde op 20 juni 2006, en dat appellante toen heeft meegedeeld dat de kat vaker hijgde als hij flink had gespeeld. Nu bij het lichamelijk onderzoek geen andere oorzaak voor het hijgen werd gevonden, kon beklaagde op goede gronden besluiten om te trachten de oorzaak van dat hijgen door middel van een röntgenfoto te achterhalen. Overigens heeft appellante ook ingestemd met het maken van een röntgenfoto.

Het Veterinair Beroepscollege is met beklaagde van oordeel dat op deze röntgenfoto een forse hartschaduw en een forse lever te zien zijn, welke bevindingen feitelijk dezelfden zijn als die van de specialist Veterinaire Radiologie, die de röntgenfoto eveneens heeft beoordeeld. Op de patiëntenkaart heeft deze specialist bij de beoordeling van de röntgenfoto vermeld, dat het hart relatief bol is en dat de lever wat achter de ribboog uitkomt.

Op grond van deze bevindingen en het hijgen van de kat kon beklaagde naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege in redelijkheid komen tot de waarschijnlijkheidsdiagnose HCM en zekerheidshalve beginnen met toediening van Fortekor. Voorts heeft beklaagde niet veterinair onjuist gehandeld door appellante de röntgenfoto mee te geven en haar te verwijzen naar haar eigen dierenarts teneinde nadere stappen te ondernemen.

Het is juist dat niet uitsluitend op basis van een röntgenfoto met zekerheid de diagnose HCM gesteld kan worden, maar dit neemt niet weg dat een röntgenfoto wel aanwijzingen voor deze aandoening kan tonen, zoals in deze zaak het geval was. Dat naderhand aan de hand van echografisch onderzoek geen HCM is gediagnosticeerd, neemt niet weg dat op grond van de röntgenfoto toch HCM als waarschijnlijkheidsdiagnose kon worden gesteld.

Nu beklaagde op goede gronden tot het maken van een röntgenfoto heeft kunnen besluiten en tot de waarschijnlijkheidsdiagnose HCM heeft kunnen komen en voorts appellante heeft verwezen naar de eigen dierenarts, kan aan beklaagde geen rechtens relevant verwijt worden gemaakt en is niet relevant in welke bewoordingen precies aan appellante de waarschijnlijkheidsdiagnose HCM is medegedeeld.

Het beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. G. van der Wiel, mr. M.J. Kuiper, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 6 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris