ECLI:NL:TDIVBC:2008:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2008:6
Datum uitspraak: 06-05-2008
Datum publicatie: 29-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2007/20
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, Teckel, geboren op 26 juni 1990, omdat uit de bek een vleesachtige geur kwam.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/20

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 16 mei 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/31)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 16 mei 2007, verzonden op 16 mei 2007, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 14 juli 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing, welk beroepschrift op 17 juli 2007 is ontvangen. Het Veterinair Beroepscollege overweegt onder overeenkomstige toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het beroep tijdig is ingediend nu, blijkens het poststempel van 15 juli 2007 op de envelop waarin het beroepschrift is verstuurd, het beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post is bezorgd, en tevens het beroepschrift binnen een week na het einde van de beroepstermijn is ontvangen door het Veterinair Beroepscollege.

Beklaagde heeft bij brief van 19 september 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. Beide partijen zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. 

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 22 mei 2004, tijdens de weekenddienst, heeft appellante beklaagde telefonisch benaderd omdat uit de bek van haar hond, een Teckel, geboren op 26 juni 1990 en genaamd Brezie, een vleesachtige geur kwam. 

2.2   Beklaagde heeft de waarschijnlijkheidsdiagnose ‘stomatitis’ gesteld en heeft een therapie met Stomorgyl ingesteld.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster meent dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten nu hij, haar mededeling dat uit de mond van de hond een vleesachtige geur kwam veronachtzamend, zonder nader onderzoek de diagnose ‘stomatitis’ heeft gesteld en daarvoor een therapie heeft ingezet.

Beklaagde heeft aangevoerd dat de door hem ingezette therapie met een antibioticum niet onjuist was en dat hij bovendien had geadviseerd de hond later die week uitgebreid te laten onderzoeken.

Het College stelt vast dat dit laatste door klaagster in repliek is weersproken. Nu ook niet uit de patiëntenkaart blijkt dat later in die week inderdaad een uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden, kan derhalve niet met voldoende zekerheid worden gesteld of beklaagde al dan niet het advies voor nader onderzoek heeft gegeven, zodat dit aspect buiten beschouwing dient te blijven.

5.3.

Het College ziet zich dan geplaatst voor de vraag of beklaagde uit klaagsters mededeling dat er een vleesachtige geur uit de mond van de hond kwam, onmiddellijk de conclusie had behoren te trekken dat sprake was van een nierprobleem dat terstond nader onderzoek vergde. Het College overweegt hierover als volgt.

Anders dan klaagster meent behoeft een afwijkende/vleesachtige geur uit de bek van een hond niet perse te duiden op nierproblemen. Het College is dan ook van oordeel dat beklaagde vooralsnog heeft kunnen volstaan met de meer voor de hand liggende waarschijnlijkheidsdiagnose ‘stomatitis’ en daarvoor een juiste symptomatische therapie heeft ingesteld.

5.4.

De conclusie is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante heeft gesteld dat de diagnose stomatitis mogelijk niet correct is geweest, nu het dossier van haar hond vermeldt dat deze op 19 april 2004 diarree had en op 29 april en 4 mei 2004 veel water had gedronken. Appellante heeft gesteld dat tegen deze achtergrond uitgebreider onderzoek had moeten worden gedaan om andere problemen, zoals een nierprobleem, bij deze oude hond uit te sluiten.

Beklaagde heeft verwezen naar de stukken die bij de procedure in eerste aanleg zijn ingediend, waarin hij heeft gesteld dat hij appellante in het bewuste weekend heeft voorgesteld om alvast te beginnen met een antibioticumbehandeling tegen stomatitis en na het weekend uitgebreider naar de hond te kijken.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de vleesachtige geur uit de bek van appellantes hond, waarover appellante beklaagde heeft benaderd, op zich niet op een nierprobleem hoeft te duiden, zoals ook het Veterinair Tuchtcollege ook heeft overwogen. Indien sprake zou zijn geweest van een nierprobleem bij de hond, zou de hond naast de uremische geur uit de bek ook andere symptomen hebben vertoond, zoals slecht eten, braken en zich ziek voelen, welke symptomen niet zijn gebleken. Evenmin is het Veterinair Beroepscollege gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan beklaagde een mogelijk nierprobleem in zijn diagnose had moeten betrekken. De hond was begin 2004 nog onderzocht en had toen uitstekende waarden voor een hond van deze leeftijd.

Onder deze omstandigheden was het stellen van de diagnose stomatitis – ook zonder afspraak voor nader onderzoek na het weekend - veterinair niet onjuist en heeft beklaagde een juiste behandeling ingezet.

De grieven van appellante treffen derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. M.J. Kuiper, mr. G. van der Wiel, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 6 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris