ECLI:NL:TDIVBC:2008:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB0218

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2008:5
Datum uitspraak: 02-07-2008
Datum publicatie: 29-11-2013
Zaaknummer(s): VB0218
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een boxer, geboren op 1 februari 1995, met pijnklachten bij het lopen.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/19

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 16 mei 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/13)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 16 mei 2007, verzonden op 16 mei 2007, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift van 11 juli 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Als gemachtigde van beklaagde heeft Z, werkzaam bij W, bij brief van 15 augustus 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 11 maart 2008. Bij die gelegenheid heeft beklaagde zijn standpunt nader toegelicht. Appellant is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Appellant woont in A (Groningen), maar heeft een tweede woning in C (Friesland) op 8 kilometer van B. Appellant is om die reden cliënt van de Dierenartsenpraktijk V, waarbinnen beklaagde werkzaam is, in ieder geval, voor wat betreft zijn hond, een boxer, genaamd Turbo – geboren 1 februari 1995- vanaf 23 juli 2001.

2.2   Op 29 december 2005 heeft appellant Turbo aangeboden aan een praktijkgenoot van beklaagde vanwege pijnklachten bij het lopen. De praktijkgenoot heeft de diagnose “artrose” gesteld en heeft Rimadyl en dieetvoer voorgeschreven.

2.3   Op 2 januari 2006 heeft een dierenarts-orthopeed, naar wie de hond was verwezen, röntgenfoto’s gemaakt, die uitwezen dat de hond artrose had in de rechtervoorpoot en spondylose in de rug. Appellant werd geadviseerd de therapie met Rimadyl en dieetvoer voort te zetten.

2.4  In de avond van 2 januari 2006 vertoonde de hond dermate hevige pijn, dat zij tenslotte buiten bewustzijn is geraakt. Daarop heeft appellant beklaagde ‘s nachts telefonisch verzocht om een huisvisite af te leggen voor de hond, die zich op dat moment op zo’n 70 kilometer van de praktijk van beklaagde bevond. Beklaagde heeft dit geweigerd. Er heeft nadien nog een tweede telefoongesprek plaatsgevonden.

2.5  Appellant heeft via de dierenambulance een dierenarts in de buurt bereid gevonden om een huisvisite af te leggen, die de hond heeft geëuthanaseerd.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klager heeft gesteld dat beklaagde ernstig in die zorg tekort is geschoten omdat hij heeft geweigerd een huisvisite af te leggen in verband met zijn, klagers, hond die in een noodtoestand verkeerde.

Beklaagde heeft deze stelling weersproken, aanvoerende dat hij wel degelijk hulp heeft aangeboden, maar dat een huisvisite, gezien de afstand naar de woning van klager, tijdens de nachtdienst niet verantwoord zou zijn, omdat zich immers andere spoedgevallen voor zouden kunnen doen.

5.3.

Het College overweegt, dat ten aanzien van thuisbezoek vaste jurisprudentie bestaat. Het College verwijst in dit verband naar de uitspraken met de zaaknummers 2001/50, 2001/95 en 2002/64 en 2005/14. In deze uitspraken is geoordeeld dat het in het algemeen niet onjuist is te achten dat een dierenarts, die wordt geconfronteerd met een hulpvraag voor een patiënt die kan worden vervoerd, de eigenaar of houder van dat dier verzoekt om zich naar de praktijk te begeven. Wanneer een dierenarts vermoedt dat de door hem te verrichten diergeneeskundige handelingen gecompliceerd zullen zijn en slechts of bij voorkeur met behulp van in die praktijk aanwezige apparatuur kunnen worden verricht, geldt dit in versterkte mate. Slechts onder bepaalde omstandigheden en bij hoge uitzondering, bijvoorbeeld wanneer het de dierenarts duidelijk moet zijn dat het niet verantwoord is de patiënt te vervoeren, of wanneer hij moet begrijpen dat er een andere belemmering bestaat om het dier te vervoeren, dient op dit beginsel een uitzondering te worden gemaakt.

5.4.

Het College overweegt voorts als volgt. Door klager is niet bestreden dat beklaagde hem heeft gevraagd naar de aard van de klachten van de hond en dat beklaagde, overtuigd van de ernst van de toestand van de hond, klager heeft geadviseerd om met het dier naar de praktijk te komen, dan wel pijnstilling te komen halen of –de beste optie-  een dierenarts dichterbij zou zoeken. Beklaagde heeft dus wel degelijk hulp aangeboden.

Het College heeft dan te boordelen of de omstandigheden in de onderhavige situatie dermate uitzonderlijk waren, dat van beklaagde, in afwijking van de algemene regel, had mogen worden verwacht dat hij naar de woning van klager zou zijn gegaan. Het College is op grond van de stukken van oordeel dat het veterinair niet onverantwoord was de hond te vervoeren. Het College merkt verder op dat de hond door de dierenambulance kon worden vervoerd. Beklaagde heeft dus veterinair niet onjuist gehandeld door klager te adviseren om met de hond naar de praktijk te komen. Ook het advies om een dierenarts in de omgeving te zoeken was veterinair niet onjuist.

5.5.

Het College is voorts van oordeel dat beklaagde een juiste afweging heeft gemaakt door er, met het oog op mogelijke andere spoedgevallen, rekening mee te houden dat hij, indien hij de hond van klager thuis – op een afstand van zeventig kilometer van de praktijk – zou behandelen, gedurende te lange tijd onderweg zou zijn.

5.6.

De conclusie is dat beklaagde niet onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant heeft gesteld dat beklaagde op geen enkele wijze hulp heeft geboden. De hond kon niet vervoerd worden, zodat hij van mening is dat beklaagde een huisvisite had moeten afleggen.

Beklaagde heeft gesteld dat hij wel degelijk drie opties aan appellant heeft voorgelegd en dat hij onmogelijk de hond van appellant kon bezoeken, vanwege de grote afstand van de praktijk. 

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat partijen van mening verschillen over wat er door beklaagde is geadviseerd tijdens de telefoongesprekken in de nacht van 2 op 3 januari 2006. Los van de vraag, wat er tussen partijen over en weer precies is gezegd in die nacht, overweegt het Veterinair Beroepscollege het volgende.

Vast staat dat appellant tijdens de nachtdienst van beklaagde hulp inriep en dat de hond van appellant zich op dat moment op circa 70 kilometer afstand van de praktijk van beklaagde bevond, zijnde ver buiten het dienstgebied van beklaagde. Indien beklaagde zou zijn ingegaan op het verzoek van appellant om een huisvisite af te leggen, zou beklaagde minimaal 2 uur niet bereikbaar zijn geweest voor spoedgevallen die wel binnen zijn dienstgebied vielen. Voorts overweegt het Veterinair Beroepscollege dat beklaagde werkzaam is in een niet gespecialiseerde dierenartsenpraktijk. Tenslotte overweegt het Veterinair Beroepscollege dat in de omgeving van de plek waar de hond van appellant zich bevond andere dierenartsen beschikbaar waren die de benodigde zorg konden verlenen. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat beklaagde onder al deze omstandigheden niet gehouden was om op het verzoek van appellant in te gaan om een huisvisite af te leggen.

Het beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. G. van der Wiel, mr. I.M. Davids, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 2 juli 2008 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris