ECLI:NL:TDIVBC:2008:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/18

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2008:4
Datum uitspraak: 06-05-2008
Datum publicatie: 29-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2007/18
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling, hond, Teckel, geboren op 26 juni 1990, met een ontstoken kies.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/18

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 16 mei 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/19)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 16 mei 2007, verzonden op 16 mei 2007, gedeeltelijk gegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan beklaagde de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellante heeft bij beroepschrift van 14 juni 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 5 september 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. Beide partijen zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1        Enkele jaren voor januari 2005 had appellantes hond, een Teckel, geboren op 26 juni 1990 en genaamd Brezie, een ontstoken kies. Appellante heeft beklaagde hier op gewezen, maar deze heeft de kies toen niet getrokken. Op 13 januari 2005 is de kies verwijderd.

2.2        Op 6 januari 2005 heeft appellante de hond aan beklaagde aangeboden; de hond was sinds de vorige dag ziek en sloom, had enkele malen gebraakt en vertoonde persdrang. Beklaagde heeft een algemeen lichamelijk onderzoek verricht, alsmede echografisch en röntgenologisch onderzoek. Daarnaast heeft zij een buikpunctie verricht, en heeft zij bloed afgenomen teneinde het bloedbeeld te bepalen. Beklaagde heeft de hond per injectie Baytril en Dexadreson toegediend.

2.3    Op 7 januari 2005 werd de hond gezien door een praktijkgenoot. Deze heeft op de patiëntenkaart genoteerd dat de hond weer wat was opgeknapt.

Op 10 januari 2005 heeft appellante, blijkens een notitie op de patiëntenkaart, telefonisch meegedeeld dat de hond geheel de oude was.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Het College overweegt hierover als volgt.

5.2.

Anders dan klaagster meent is het geen standaardtherapie om bij een hartpatiënt ontstoken kiezen te verwijderen. Dit is ter beoordeling van de dierenarts, die alle risico’s, bijvoorbeeld ook dat van de narcose, tegen elkaar afweegt. Op dit punt slaagt de klacht derhalve niet.

5.3.

Met betrekking tot het consult van 6 januari 2005 overweegt het College, dat beklaagde toen een zeer uitgebreid en adequaat onderzoek heeft verricht en op grond hiervan een juiste therapie heeft ingezet. Vast staat ook dat de hond na dit consult is opgeknapt en dat op 10 januari 2005 sprake was van een duidelijke verbetering. Ook op dit punt treft de klacht derhalve geen doel.

5.4.

Voor het consult van 4 juli 2005 geldt het volgende. Beklaagde heeft bij dit consult niet de ureum-waarde bepaald. Zij had dit wel behoren te doen, want bij een al langer bekende nierpatiënt is de bepaling van alleen de kreatinine-waarde onvoldoende. Uitgebreider onderzoek, waarbij naast de eerder genoemde ureum-waarde, bijvoorbeeld ook de waarden van totaal-eiwit en albumine zouden zijn bepaald, was noodzakelijk geweest teneinde uremie uit te sluiten. Door een en ander achterwege te laten heeft beklaagde op dit punt veterinair niet juist gehandeld. Hierdoor is de hond mogelijk een adequate behandeling onthouden.

5.5.

Uit het bovenstaande volgt ook dat beklaagde op 18 juli 2005 bloedonderzoek had behoren te verrichten.

5.6.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard dient te worden. “

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Alvorens op het beroep van appellante in te gaan, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat beklaagde in haar reactie op het beroepschrift heeft betoogd dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft overwogen dat zij in juli 2004 aanvullend bloedonderzoek had kunnen doen en ten onrechte een waarschuwing heeft opgelegd.

Omdat beklaagde geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, dient voormeld betoog van beklaagde buiten verdere beschouwing te worden gelaten.

4.2   In beroep is aan de orde appellantes grieven tegen overwegingen 5.2 en 5.3 van de bestreden beslissing. De overige door appellante aangebrachte grieven vallen buiten het kader van haar oorspronkelijke klacht zoals ingediend bij het Veterinair Tuchtcollege en zijn eerst in beroep naar voren gebracht. Zij kunnen derhalve in dit geding over de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet aan de orde te komen.

Appellante heeft ten aanzien van de ontstoken kies gesteld dat beklaagde geen risico’s heeft afgewogen, nu zij geen onderzoek naar de conditie van het hart heeft gedaan.

Beklaagde heeft gesteld dat op 3 september 2002 was gebleken, dat dierenarst-specialist interne geneeskunde Z na onderzoek in verband met een souffle op het hart een goed gecompenseerde mitralinsufficiëntie heeft geconstateerd. Voorts heeft zij gesteld dat zij indertijd het narcoserisico steeds zwaarder heeft laten wegen dan het gebitsprobleem.

Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege, dat het geen standaardtherapie is om bij een hartpatiënt ontstoken kiezen te verwijderen, maar dat dit per geval ter beoordeling staat van de dierenarts die de verschillende risico’s tegen elkaar dient af te wegen. Ten aanzien van appellantes hond heeft in januari 2005 een dergelijke beoordeling plaats gevonden en is besloten om de kies te extraheren op 13 januari 2005. Dat door het niet eerder extraheren van de ontstoken kies de hond zou hebben geleden, is het Veterinair Beroepscollege niet gebleken. Uit het sectierapport blijkt niet dat het hart en/of de nieren nadeel hebben ondervonden van de ontstoken kies. Voor het oordeel dat de ontstoken kies eerder had moeten worden behandeld, ziet het Veterinair Beroepscollege geen grond.

De grief tegen overweging 5.2 van de bestreden beslissing treft derhalve geen doel.

4.3   Appellante heeft voorts gesteld dat beklaagde op 6 januari 2005 geen adequaat onderzoek heeft gedaan, nu zij heeft nagelaten om het bloed te onderzoeken op het functioneren van de nieren. Appellante is van mening dat bij gebrek aan een diagnose, niet kan worden gesteld dat beklaagde een juiste therapie heeft ingezet op basis van het onderzoek.

Beklaagde heeft gesteld dat zij op 6 januari 2005 onderzoeken heeft gedaan om onder andere een baarmoederontsteking uit te sluiten en dat de hond uiteindelijk last van het maagdarmkanaal leek te hebben. Er was volgens haar op dat moment geen reden om de nierfunctie te controleren.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent de veterinaire behandeling op 6 januari 2005 als volgt. Nadat de hond van appellante in de periode november/december 2004 reeds enkele malen was aangeboden met gezondheidsproblemen en gelet op de leeftijd van de hond, had het in de rede gelegen dat beklaagde, in het uitgebreide onderzoek op 6 januari 2005, ook het functioneren van de nieren zou hebben betrokken. Echter, gelet op het gunstige ziekteverloop na 6 januari 2005, waarbij de gezondheidstoestand van de hond reeds daags erna was verbeterd en de hond op 10 januari 2005 geheel was hersteld, en tegen de achtergrond van het feit dat bloedonderzoek uit begin 2004 gunstige nierwaarden had vertoond, acht het Veterinair Beroepscollege het nalaten van nieronderzoek op 6 januari 2005 niet dermate veterinair onjuist dat beklaagde hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

De grief tegen overweging 5.3 van de bestreden beslissing treft derhalve evenmin doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege, met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. M.J. Kuiper, mr. G. van der Wiel, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 6 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris