ECLI:NL:TDIVBC:2008:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2008/03

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2008:16
Datum uitspraak: 25-09-2008
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): VB 2008/03
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat, geboren op 17 mei 1996, met luchtwegproblemen.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 08/03

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 8 januari 2008 van het

Veterinair Tuchtcollege (2006/126)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 8 januari 2008, verzonden op 8 januari 2008, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te A (hierna: klaagster), dat X, dierenarts te A (hierna: appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellant heeft bij beroepschrift van 20 februari 2008 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klaagster heeft bij brief van 1 maart 2008 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 6 mei 2008. Bij die gelegenheid heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht. Klaagster is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   De kat van klaagster, geboren op 17 mei 1996 en genaamd Turtle, was sinds 24 april 2006 onder behandeling bij de praktijk van appellant vanwege luchtwegproblemen. De oorzaak van de problemen kon niet worden achterhaald, maar symptomatische behandelingen sorteerden, zij het in afnemende mate, een positief effect.

2.2   In de avond van 27 september 2006 heeft klaagster wegens verschijnselen van ernstige benauwdheid telefonisch contact gezocht met appellant, om ongeveer 21.30 uur en om ongeveer 23.15 uur.

2.3   In de vroege ochtend van 28 september 2006 om ongeveer 3.00 uur is klaagster met de kat in de praktijk van appellant gekomen. Op de status van Turtle heeft appellant over dit consult het volgende vermeld: “mevr. belde voor de derde keer, had al eerder om EUTHP aan huis gevraagd; wilde eerst niet komen, nu om 03.00 uur wel, de kat zou stikken; na kort onderzoek van de kat, bepalend en mededelend dat de kat niet meteen zou doodgaan, wilde ik weten wat Mevr. nu eigenlijk van me verlangde; ze wilde weten wat haar kat precies mankeerde; ik heb gezegd (wat ik eerder aan de telefoon al had gezegd) dat ik dat hier en nu al helemaal niet kon bepalen. Vervolgens werd mevr. boos, onbeschoft en is, beledigingen uitend, met de kat weggegaan.”

2.4   Later op 28 september 2006 is de kat van klaagster door een praktijkgenoot van appellant geëuthanaseerd.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Het College stelt vast dat de klacht uit drie onderdelen bestaat, te weten:

a. het omstreeks 21.30, respectievelijk 22.15 uur weigeren van hulp;

b. onvoldoende onderzoek en het weigeren van advies tijdens het consult van

    03.00 uur;

c. onheuse bejegening van klaagster.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.3.

Klaagster heeft gesteld dat  beklaagde op twee telefonische verzoeken geen hulp heeft willen bieden. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij beide keren heeft verzocht om met de kat naar de praktijk te komen.

De verklaringen van partijen spreken elkaar op dit punt derhalve tegen. Als sprake is van tegenstrijdige verklaringen en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten en omstandigheden te bepalen welk van beide verklaringen voor juist dient te worden gehouden, kunnen de feiten niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.

Volgens de vaste jurisprudentie kan het desbetreffende onderdeel van de klacht dan niet slagen.

Het College merkt ten overvloede op dat, volgens vaste jurisprudentie, een dierenarts veterinair niet onjuist handelt als hij een thuisvisite weigert, maar wel verzoekt een dier naar de praktijk te brengen.

5.4.

Ook voor wat betreft dit klachtonderdeel spreken de verklaringen van partijen elkaar tegen. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde de kat in het geheel niet heeft onderzocht. Beklaagde heeft medegedeeld dat hij de kat, zij het kort, wel voldoende heeft onderzocht om te kunnen vaststellen dat het dier tot de volgende ochtend in leven zou kunnen blijven.

Het College constateert dat beklaagde op de patiëntenkaart geen gegevens betreffende zijn onderzoek heeft vermeld, hetgeen als veterinair niet juist dient te worden aangemerkt.

Het College overweegt voorts dat, zelfs als wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van beklaagde ter zitting omtrent diens onderzoek, dan nog dient te worden vastgesteld dat beklaagde in zorg jegens klaagsters kat te kort is geschoten.

Beklaagde heeft, volgens zijn zeggen, wel vastgesteld dat de kat in ernstige mate benauwd was, maar heeft onvoldoende onderzoek gedaan teneinde zich een duidelijk beeld te vormen van de toestand van de kat. Zo heeft beklaagde verklaard dat hij, onder meer, niet de temperatuur van de kat heeft opgenomen.

Naar het oordeel van het College had het op de weg van beklaagde gelegen om meer onderzoek te doen en op basis van de uitkomsten daarvan een symptomatische behandeling in te stellen, teneinde het lijden van de kat te verlichten. Op dit punt treft de klacht derhalve doel.

5.5.

De klacht betreft tenslotte de wijze waarop beklaagde klaagster heeft bejegend. Het College overweegt dat de bejegening van eigenaren van patiënten in beginsel buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zijnde het wettelijk kader van het veterinair tuchtrecht, valt. Dit is slechts anders als de zorg voor het dier daaronder zou hebben geleden. In hoeverre de stroeve communicatie tussen klaagster en beklaagde invloed heeft gehad op het tekort schieten in zorg jegens klaagsters kat, is achteraf niet meer vast te stellen.

5.6.

De conclusie is dat de klacht gegrond dient te worden verklaard, in voege als overwogen onder 5.4. De op te leggen maatregel is een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   De bezwaren van appellant richten zich met name tegen de overwegingen 5.3 t/m 5.6 van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Het Veterinair Beroepscollege acht deze bezwaren gegrond. Zij neemt hierbij het volgende in aanmerking.

4.2   Allereerst is aan de orde het verwijt van klaagster dat appellant zich bij de telefonische contacten tussen partijen in de avond van 27 september de door haar ingeroepen hulp heeft geweigerd. Appellant betwist zulks. Volgens hem heeft klaagster tijdens de mondelinge behandeling van het Veterinair Tuchtcollege toegegeven dat van weigering van appellant geen sprake is geweest, maar dat zij slechts de indruk had dat zij niet welkom was. Zulks blijkt echter niet uit het proces-verbaal van de zitting van het Veterinair Tuchtcollege. Waar daar ook van zij, vast staat wel dat appellant de stelling van klaagster betwist. Het bewijs dat appellant op dat moment hulp aan een dier, dat hulp behoefde, heeft geweigerd, kan niet enkel op grond van een verklaring van klaagster worden aangenomen. In zoverre is derhalve de stelling van klaagster ongegrond, zoals ook het Veterinair Tuchtcollege heeft vastgesteld.

4.3   Voorts betwist appellant onder verwijzing naar zijn aantekeningen op de patiëntenkaart bij het nachtelijk consult om 03.00 uur dat hij als toen geen onderzoek zou hebben gedaan. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is aannemelijk geworden dat de vraag, die klaagster tijdens het consult van 3.00 uur aan appellant heeft voorgelegd, was of de toestand van de kat zodanig was dat de kat de ochtend zou halen of dat onverwijld euthanasie geboden was. Dit blijkt uit klaagsters verklaringen op pagina 4 van haar klacht, uit de gegevens op de patiëntenkaart en uit het verslag van de zitting bij het Veterinair Tuchtcollege. Voorts moet mede op grond van de patiëntenkaart worden vastgesteld dat er wel degelijk enig onderzoek heeft plaatsgevonden, zij het kort, en dat dit onderzoek als afdoende moet worden beschouwd voor beantwoording van de vraag die voorlag, namelijk of de kat in haar toestand de ochtend zou halen.

Nu er in de bestreden beslissing van wordt uitgegaan dat appellant geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft verricht, is deze beslissing onjuist.

4.4   Het Veterinair Beroepscollege gaat ervan uit dat appellant voldoende onderzoek heeft gedaan teneinde zich een oordeel te kunnen vormen of de kat in haar toestand de ochtend zou halen. Voor de vraag of appellant nader onderzoek had moeten verrichten, teneinde zich ook een beeld te kunnen vormen van de noodzaak van een eventuele verdere symptomatische behandeling, acht het Veterinair Beroepscollege van belang dat klaagster na dit korte onderzoek de kat heeft meegenomen, waarmee zij de kat heeft onttrokken aan verdere beoordeling door appellant. Het Veterinair Beroepscollege stelt vast, dat deze situatie is ontstaan bij een woordenwisseling tussen klaagster en appellant.

4.5   Beide partijen wijzen de ander aan als degene die hiermee is begonnen. In dit dilemma zal het College zich niet mengen. De communicatie tussen een dierenarts en de eigenaar van een patiënt kan tuchtrechtelijk immers slechts  onderwerp van onderzoek zijn, indien en voor zover door slechte communicatie de diergeneeskundige behandeling van een dier nodeloos in het gedrang komt en aldus gevolgen heeft voor de diergeneeskundige behandeling van een dier. In het onderhavige geval ligt derhalve de vraag voor of de verstoorde communicatie c.q. ontstane woordenwisseling tussen klaagster en appellant ertoe heeft geleid, dat de gezondheid van klaagsters kat nodeloos is geschaad.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het op grond van de feiten en omstandigheden, zoals die in onderliggende zaak zijn gebleken, niet aannemelijk is dat enkel en alleen door de opstelling van appellant de communicatie zodanig is verstoord, dat verder onderzoek van de kat door appellant achterwege is gebleven. Derhalve treft appellant ook in zoverre geen tuchtrechtelijk verwijt.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd en dat de klacht van klaagster alsnog dient te worden afgewezen. Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, WUD, de zaak zelf af op na te melden wijze.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond

·        vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, met inbegrip van de maatregel welke bij deze uitspraak is opgelegd.

·        verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. J.M. Willink, mr. H.C. Cusell, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 25 september 2008 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                                  w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris