ECLI:NL:TDIVBC:2008:14 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/28
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2008:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-10-2008 |
Datum publicatie: | 04-12-2013 |
Zaaknummer(s): | VB 2007/28 |
Onderwerp: | Honden |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Behandeling hond, boxer, geboren 8 april 2002, aangeboden omdat lymfeklier onder linkeroor was opgezet en meer dan normaal dronk en urineerde. |
V E T E R I N A I R B E R O E P S C O L L E G E
Dossiernummer: VB 07/28
Uitspraak
in de zaak van
X
wonende te A,
appellante van een uitspraak
van 18 oktober 2007 van het
Veterinair Tuchtcollege (2006/85)
1. Het verloop van de procedure
Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 19 oktober 2007, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.
Appellante heeft bij beroepschrift van 18 december 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 16 juni 2008 heeft appellante het beroepschrift aangevuld.
Als gemachtigde van beklaagde heeft Z, werkzaam bij W, bij brief van 31 januari 2008
op het beroepschrift gereageerd.
De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Bij die gelegenheid hebben appellante en beklaagde, bijgestaan door Z, hun standpunten nader toegelicht.
Gelet op de samenhang is deze zaak tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de beroepen met nummers VB07/26 en 07/27, welke beroepen eveneens door appellante zijn ingediend.
2. De vaststaande feiten
Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Op 13 juli 2006 heeft appellante haar hond, een boxer genaamd Beau en geboren op 8
april 2002, aan een praktijkgenoot van beklaagde aangeboden omdat een lymfeklier onder
zijn linkeroor was opgezet en omdat hij meer dan normaal dronk en urineerde. Deze
praktijkgenoot heeft vastgesteld dat bij de linker kaakomslag een duidelijke zwelling
aanwezig was. De rechter kaakomslag was op dat moment vrij van zwelling en de lymfeknopen
waren normaal. Ook de boeglymfeklieren toonden geen activiteit. De praktijkgenoot
stelde de waarschijnlijkheidsdiagnose ‘lymfeklierontsteking’ en heeft een behandeling
ingesteld met Amoxycilline en een ontstekingsremmer. Met betrekking tot de klacht
polydipsie/polyurie heeft de praktijkgenoot appellante geadviseerd de antibioticumkuur
af te maken en daarna ter controle terug te komen.
2.2
Op 20 juli 2006 heeft appellante voornoemde praktijkgenoot telefonisch geconsulteerd
omdat de zwelling nog niet weg was en de hond nog veel dronk. De praktijkgenoot heeft
geadviseerd om, indien geen plotselinge verslechtering optrad, de kuur met Amoxycilline
af te maken en bij de volgende controle het bloed van de hond te onderzoeken.
2.3
Op 25 juli 2006 heeft appellante de hond aangeboden aan een tweede praktijkgenoot
van beklaagde, die heeft vastgesteld dat de hond niet goed had gereageerd op de therapie.
Deze praktijkgenoot nam ook een zwelling aan de rechterzijde van de kop van de hond
waar en achtte nader onderzoek (het nemen van een biopt en het doen van bloedonderzoek)
aangewezen. De praktijkgenoot vond de hond tijdens het consult te opgewonden om hem
goed te kunnen fixeren, teneinde op dat moment intensiever onderzoek uit te voeren.
De praktijkgenoot heeft met appellante een vervolgafspraak bij beklaagde gemaakt voor
dit uit te voeren onderzoek, dat zonodig onder sedatie zou kunnen plaatsvinden.
2.4
Op 27 juli 2006 heeft beklaagde, zonder sedatie, het nadere onderzoek uitgevoerd.
Zij heeft bloed en DNAB afgenomen en heeft de hond lichamelijk onderzocht. Beklaagde
stelde als waarschijnlijkheidsdiagnose ‘abcedering van de keellymfeknopen of maligne
lymfoom’. Het bloed is in de eigen praktijk van beklaagde onderzocht. Het DNAB werd
voor onderzoek opgestuurd naar de Afdeling Cytologie van de Faculteit voor Diergeneeskunde
van de Universiteit Utrecht, waarvan de uitkomst luidde: “Volledig necrotisch weefsel,
waarschijnlijk lymfoid”.
2.5
Op 1 augustus 2006 heeft beklaagde met appellante de uitslagen van de eerder genoemde
onderzoeken besproken. Beklaagde heeft meegedeeld dat deze nog niet eenduidig wezen
op maligne lymfoom. De andere mogelijkheid was de aanwezigheid van een ontsteking,
waar beklaagde een kuur Clavubactin heeft voorgeschreven.
2.6
Op 8 augustus 2006 heeft appellante de hond ter controle aangeboden aan beklaagde.
De hond werd met de riem gefixeerd en de lymfeklieren aan de kop gevoeld. De hond
reageerde heftig. Beklaagde vond de hond te onrustig om de andere lymfeklieren te
onderzoeken. De patiëntenkaart vermeldt: “lymfklieren duidelijk dunner geworden, drinkt
nog wel veel, doorgaan met AB over 10 dagen controle, evt. herh DNAB.” Beklaagde schreef
een andere penicilline voor, nu de hond als gevolg van de voorgaande leek te braken.
Appellante wilde geen vervolgkuur en evenmin de afname van DNAB en heeft de spreekkamer
verlaten.
2.7 Later op 8 augustus 2006 heeft appellante de hond aangeboden aan een dierenarts van een andere praktijk, die de diagnose lymfeklierkanker stelde. De hond is nog diezelfde dag geëuthanaseerd.
3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege
Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is
aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5.1. |
In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had
behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk
dier haar hulp was ingeroepen. |
5.2. |
Klaagster heeft gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat zij te laat de diagnose ‘lymfeklierkanker’ heeft gesteld en de aanwijzing van klaagster dat de hond voortdurend schokjes van pijn vertoonde heeft genegeerd. Beklaagde heeft het door haar uitgevoerde onderzoek beschreven. Zij meent dat de stelling van klaagster niet juist is. Het College overweegt hierover als volgt. |
5.3. |
Op 27 juli 2006 heeft beklaagde gericht gezocht naar de oorzaken van de aandoening
van klaagsters hond. Dit onderzoek was veterinair niet onjuist. In afwachting van
de uitslag van het onderzoek van het DNAB, heeft beklaagde op 1 augustus 2006 een
waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld en zij heeft daarvoor een juiste therapie ingesteld.
Op 8 augustus heeft beklaagde de hond weer gezien. Het gedrag van de hond was zodanig
dat onderzoek van de lymfklieren niet mogelijk was. Het nogmaals afnemen van DNAB
werd door klaagster afgewezen. |
5.4. |
Op grond van de onderzoeken die zij wel kon verrichten, was beklaagde tot de conclusie
gekomen dat mogelijk sprake was van lymfeklierkanker. De resultaten van het onderzoek
boden echter onvoldoende grond om deze diagnose met voldoende zekerheid te kunnen
stellen. Beklaagde heeft daarom terecht vervolgonderzoek voorgesteld. Dat klaagster
dit heeft afgewezen, valt beklaagde niet aan te rekenen. |
5.5. |
Met betrekking tot de door klaagster geconstateerde schokjes, die, zo stelde klaagster, dienden te worden uitgelegd als een uiting van pijn, overweegt het College dat zulks niet zonder meer opgaat. Een eenduidige verklaring voor het verschijnsel is niet te geven. |
5.3. |
De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.” |
4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege
4.1 Appellante heeft gesteld dat beklaagde op 27 juli 2006 heeft nagelaten om alle klieren te onderzoeken en daardoor niet direct de juiste diagnose heeft gesteld. Als direct de diagnose lymfeklierkanker was gesteld, was haar hond veel leed bespaard gebleven. Voorts betwist appellante dat de lymfklieren bij de kop op 8 augustus 2006 geslonken waren. Als dat zo zou zijn geweest, begrijpt zij niet waarom een ander soort penicilline door beklaagde werd voorgeschreven.
Beklaagde heeft gesteld dat zij op 27 juli 2006 de hond uitgebreid heeft onderzocht,
maar dat zij het bloedonderzoek beperkt heeft gehouden vanwege de oplopende kosten.
Het resultaat van het DNAB wees niet eenduidig op lymfeklierkanker. Voorts heeft beklaagde
gesteld dat op 1 augustus 2006 de opgezette lymfeknopen aan de kop niet waren geslonken
en dat zij een kuur met Clavubactin heeft voorgeschreven. Gelet op de opgewondenheid
van de hond, was het voor haar niet mogelijk om de hond te fixeren teneinde ook de
andere lymfeklieren te onderzoeken. Ten aanzien van de behandeling op 8 augustus 2006
heeft beklaagde gesteld dat de lymfeknopen aan de kop voor de helft waren geslonken,
dat zij appellante heeft voorgesteld een nieuwe DNAB te nemen en dat zij, omdat de
hond als gevolg van het gebruik de Clavubactin leek te braken, een andere penicillinekuur
heeft voorgeschreven.
4.2
Alvorens op de stellingen van appellante in te gaan, overweegt het Veterinair Beroepscollege
dat de opvolgend dierenarts die op 8 augustus 2006 de diagnose ‘lymfeklierkanker’
heeft gesteld, dit heeft gedaan na het voelen van de verscheidene lymfeklieren. Zij
heeft geen nader onderzoek gedaan, ter bevestiging van deze waarschijnlijkheidsdiagnose.
Evenmin heeft er sectie plaatsgevonden na het overlijden van de hond. Het Veterinair
Beroepscollege is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden niet als vaststaand
kan worden aangenomen dat er sprake is geweest van een maligne lymfoom.
4.3 Ten aanzien van de verrichtingen van beklaagde op de verschillende data overweegt het Veterinair Beroepscollege als volgt.
Op 27 juli 2006 heeft beklaagde uitgebreid onderzoek gedaan. De keuze van beklaagde om bloed en DNAB zonder sedatie af te nemen, hetgeen het gedrag van de hond op dat moment toeliet, was veterinair juist. Dat beklaagde daarbij niet alle lymfeklieren heeft kunnen controleren, acht het Veterinair Beroepscollege veterinair niet onjuist. Opgezette lymfeklieren zijn een bevinding die kan duiden op lymfeklierkanker, maar slechts het onderzoek van weefsel (cytologie en/of histologie) kan zekerheid geven dat dit daadwerkelijk de juiste diagnose is. Het was daarom niet onjuist om – nu er DNAB werd afgenomen- het controleren van andere lymfeklieren op dat moment achterwege te laten.
Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat beklaagde op 27 juli 2006 niet veterinair
onjuist heeft gehandeld. De stelling van appellante dat beklaagde ten onrechte heeft
nagelaten alle lymfeklieren te onderzoeken, waardoor zij de diagnose ‘lymfeklierkanker’
heeft gemist, wordt door het Veterinair Beroepscollege derhalve als onjuist verworpen.
4.4 Op 1 augustus 2006 heeft beklaagde de uitslag van de onderzoeken met appellante besproken en haar nader behandeladvies gegeven. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege heeft beklaagde daarbij niet, veterinair gezien, onzorgvuldig of onjuist gehandeld. De uitslag van het biopt gaf geen uitsluitsel of er sprake was van maligne lymfoom. Het was daarom niet veterinair onjuist dat beklaagde koos voor een kuur penicilline, met de afspraak om over een week met de hond ter controle langs te komen.
Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat beklaagde ook op 1 augustus 2006
veterinair niet onjuist heeft gehandeld.
4.5 Ten aanzien van het consult op 8 augustus 2006 overweegt het Veterinair Beroepscollege dat appellante en beklaagde van mening verschillen over de vraag of de lymfeklieren aan de kop waren geslonken. Het Veterinair Beroepscollege acht het voor de beoordeling of beklaagde op 8 augustus 2006 veterinair juist heeft gehandeld echter niet van belang of en in hoeverre de lymfeklieren aan de kop geslonken waren, nu vast staat dat beklaagde heeft voorgesteld aan appellante om een DNAB te herhalen. Zoals hiervoor is overwogen, kan slechts het DNAB uitsluitsel geven of de diagnose maligne lymfoom de juiste is. Het advies van beklaagde om een DNAB te herhalen was derhalve veterinair niet onjuist. Voorts heeft beklaagde een nieuwe penicillinekuur voorgesteld, nu nog immer niet vaststond dat de hond een maligne lymfoom had en er wellicht ook sprake kon zijn van een ontsteking. Beklaagde heeft aangegeven dat zij een ander soort dan Clavubactin voorstelde, omdat de hond als gevolg van het gebruik van Clavubactin leek te braken, zoals ook in de patiëntenkaart staat vermeld. Het Veterinair Beroepscollege acht het voorstel tot herhaling van een DNAB en vervolgens het voorschrijven van –een ander soort- penicilline niet veterinair onjuist. Nu appellante zelf de adviezen van beklaagde heeft afgewezen en het consult op 8 augustus 2006 heeft afgebroken, hetgeen beklaagde niet kan worden aangerekend, kan niet worden geoordeeld dat beklaagde veterinair onjuist zou hebben gehandeld.
De conclusie is dat het beroep geen doel treft.
Slotsom
Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.
5. Beslissing in beroep
Het Veterinair Beroepscollege:
· verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. I.M. Davids,
mr. J.M. Willink, drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen.
w.g. Secretaris w.g. Voorzitter
Uitgesproken op de openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege op 30 oktober 2008 te Den Haag door mr. H.C. Cusell, plaatsvervangend voorzitter van dat college, in aanwezigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.
w.g. Secretaris w.g. Plv. Voorzitter
Voor eensluidend afschrift,
Secretaris