ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0095 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 226.2007verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0095
Datum uitspraak: 11-03-2008
Datum publicatie: 17-02-2009
Zaaknummer(s): 226.2007verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Afgifte verpande zaken. Is eenmaal verlof verleend voor de afgifte van verpande zaken dan is het niet aan de gerechtsdeurwaarder de gegeven beschikking ter discussie te stellen. De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd van de bank vernomen dat de curator weigerde onvoorwaardelijk mee te werken aan vrijwillige afgifte. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder voldaan aan zijn (beperkte) onderzoeksplicht. Het lag niet op de weg van de gerechtsdeurwaarder om ook nog eens bij klager te verifiëren of de door zijn opdrachtgever gedane mededelingen wel juist waren. Zijn ministerieplicht en de aard van het verlof tot afgifte staan daaraan in de weg. Dat de brieven van de curator aan de bank niet aan de gerechtsdeurwaarder bekend waren, kan hem niet worden verweten.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 11 maart 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 226.2007 ingesteld door:

[     ],

in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement [     ] B.V.,

klager,

gemachtigde mr. A.G. Goos,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 27 maart 2007 (zaaknummer 42.2007) heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 10 april 2007 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 24 april 2007, ingekomen op 24 april 2007, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 alwaar

de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 11 maart 2008.

2. De gronden van het verzet

2.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de wijze van optreden van de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig en onverantwoordelijk is geweest. Vast staat dat klager niet geweigerd heeft de verpande zaken af te geven. Dit blijkt onder meer uit zijn brief aan de bank van 30 mei 2007. Er is daarom uitvoering gegeven aan een executie tot afgifte ex artikel 496 Rv zonder dat daarvoor aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. Nu niet geweigerd is de zaak af te geven was er ook geen noodzaak om het beslag tot afgifte te leggen. De bank had geen belang bij haar verzoek.

2.2 De gerechtsdeurwaarder stelt niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat niet geweigerd was de zaken af te geven. Dit ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van zijn onderzoeksplicht. Evenmin kan hij zich verschuilen achter zijn ministerieplicht. De gerechtsdeurwaarder wist dat de pandgever in staat van faillissement was verklaard waarbij klager was aangesteld als curator. Dit blijkt uit het betekende verlof tot het leggen van beslag tot afgifte. Hij wist althans moet geweten hebben dat de curator geen belang heeft bij het weigeren van afgifte van verpande zaken. Dit komt ook niet voor. Als de bank al zou hebben bevestigd dat klager zou weigeren de zaken af te geven, dan had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen bij klager navraag te doen alvorens tot executie over te gaan. Dat is niet gebeurd. Hierdoor zijn bewust kosten gemaakt en schade veroorzaakt die voorkomen hadden kunnen en moeten worden. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 1 en 10 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders.

2.3 Zowel op 30 mei 2006 als op 1 juni 2006 is schriftelijk zowel door klager als door zijn kantoorgenote aan de bank aangegeven dat meegewerkt zou worden aan afgifte van zaken.

Er is geen sprake van een misverstand. De bank wist dat klager niet zou weigeren en heeft er kennelijk voor gekozen de onnodige executie door te zetten.

2.4 Bij brief van 23 juni 2007 heeft klager de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk gesteld voor de door de boedel geleden schade die is ontstaan door zijn onzorgvuldige en onverantwoordelijke handelen.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de

voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In zijn inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze

1)      Geen uitvoering had mogen geven aan de executie tot afgifte van de verpande zaken, omdat hiervoor niet aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Er is immers geen sprake geweest van een weigering van de kant van klager;

2)      Ten onrechte klager niet heeft geïnformeerd over de afgifte tot executie, terwijl hij wist dat klager de curator was;

3)      Hierdoor onrechtmatig en onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij het betreden van de winkel zijn vernielingen aangericht. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder voor deze schade aansprakelijk gesteld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat het standpunt van klager over artikel 496 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet juist is. Het pandrecht is gevestigd bij onderhandse akte. In dat geval schrijft het tweede lid van genoemd artikel voor dat verlof van de voorzieningenrechter is vereist om de zaken onder zich te nemen. De bank had wel degelijk belang bij haar verzoek. De gerechtsdeurwaarder heeft niet gehandeld in strijd met wettelijke bepalingen. Het verlof voldeed aan de wettelijke vereisten en was voor tenuitvoerlegging vatbaar. Op grond van zijn ministerieplicht kon de gerechtsdeurwaarder dus niet anders dan uitvoering geven aan zijn opdracht tot executie van het verlof.

5.2 Volgens klager heeft er op 1 juni 2006 contact plaatsgevonden tussen zijn medewerkers en de bank over het tijdstip waarop een van die medewerkers bij het pand aanwezig zou zijn om de bank toegang te verschaffen. Wellicht is er sprake geweest van een misverstand tussen klager en de bank. In ieder geval heeft klager niet gesteld dat er die dag zou worden meegewerkt aan het openen van de toegangsdeuren. Dat de gerechtsdeurwaarder van het een en ander op de hoogte was dan wel had moeten zijn, volgt nergens uit. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat hij klager niet vooraf van de executie op de hoogte hoefde te brengen, is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.3 De gerechtsdeurwaarder heeft weersproken dat hij aansprakelijk is gesteld voor schade. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat er schade is veroorzaakt, ter zake waarvan de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt zou treffen, aldus de voorzitter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet.

6.1 Het antwoord op de vraag of het gevraagde verlof voldeed aan de wettelijke vereisten is niet ter beantwoording aan de Kamer maar in eerste instantie aan de rechter aan wie het verlof is gevraagd en achteraf aan de executierechter. Is eenmaal verlof verleend voor de afgifte dan is het niet aan de gerechtsdeurwaarder de gegeven beschikking ter discussie te stellen.

De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd van de bank vernomen dat klager weigerde onvoorwaardelijk mee te werken aan vrijwillige afgifte. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van de Kamer voldaan aan zijn (beperkte) onderzoeksplicht. Het lag niet op de weg van de gerechtsdeurwaarder om ook nog eens bij klager te verifiëren of de door zijn opdrachtgever gedane mededelingen wel juist waren. Zijn ministerieplicht en de aard van het verlof tot afgifte staan daaraan in de weg. Dat de brieven van 30 mei en 1 juni 2006 van klager aan de bank niet aan de gerechtsdeurwaarder bekend waren, kan hem niet worden verweten.

6.2 De door klager in verzet aangevoerde gronden hebben naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter dan ook juist. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.