ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0056 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2007.386

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0056
Datum uitspraak: 29-01-2008
Datum publicatie: 27-01-2009
Zaaknummer(s): 2007.386
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Niet voldoen aan de in van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid op ieder lid van de beroepsorganisatie neergelegde verplichting zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur van de KBVG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 29 januari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 386.2007 ingesteld door:

DE Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG),

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ] ,

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 6 juli 2007 heeft het bestuur van klaagster (hierna: het bestuur) een  klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 13 november 2007 een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007.

Klaagster is verschenen bij mr. J.D. van Vlastuin. Beklaagde is niet verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 januari 2008.

1. De Feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brieven van 7 november 2006, 17 januari 2007 en 23 april 2007 op de hoogte gesteld dat door hem onvoldoende opleidingspunten zijn behaald. Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij was overgegaan tot het indienen van een klacht.

2. De klacht

Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2005-2006 bedroeg 25. Het door de gerechtsdeurwaarder behaalde aantal punten bedraagt 5 daarom 20 punten te weinig.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft erkend in de periode 2005/2006 vijf punten te hebben behaald. Hij stelt in de periode 2003/2004 echter 12 punten te hebben behaald.  Het is ook juist dat hij geen verzoek om ontheffing heeft ingediend. Hij is op die mogelijkheid niet attent gemaakt. De gerechtsdeurwaarder voert verder aan dat hij zijn praktijk aan het afbouwen is om met een incassobureauverder te gaan. De te volgen cursussen hebben ook geen of onvoldoende waarde afgezet tegen de kosten. De enige reden waarom de cursussen worden gevolgd is het behalen van punten.

4. Algemene uitgangspunten

4.1  De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat klaagster bij verordening beroeps- en gedragsregels kan vaststellen onder meer betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden.

4.2 Ter uitvoering van de onder 4.1 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels omtrent de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG.

4.3 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing.

4.4 Als de hiervoor onder 4.3 genoemde rechtsgang niet is gevolgd, dient de Kamer te onderzoeken of het aan de orde zijnde geval gelijkenis vertoont met de door het bestuur aan de Kamer overgelegde gevallen waarin wel ontheffing is verleend.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. De taak van de tuchtrechter is dan ook naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en, zo dit het geval is, of er een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.

5.2 De gerechtsdeurwaarder is een overzicht verzonden waarop de door hem behaalde studiepunten staan vermeld met het verzoek om een reactie indien het overzicht onjuist zou zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft op die brief niet gereageerd en evenmin op de nadien aan hem verzonden brieven. Dat door hem nog 12 studiepunten zijn behaald is op geen enkele wijze door hem onderbouwd. Hetgeen de gerechtsdeurwaarder aanvoert met betrekking tot zijn voornemen tot afbouw van zijn praktijk doet niet af aan de verplichting die de verordening hem oplegt. De mogelijkheid van ontheffing wegens bijzondere omstandigheden is opgenomen in de verordening en mag daarom bij de gerechtsdeurwaarder bekend worden verondersteld. Het nut van de verordening kan hier niet ter discussie staan.

5.3 De klacht is daarom terecht voorgesteld en er zijn termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.

6. Beslist wordt daarom als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis  (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.