ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0055 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2007.384

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0055
Datum uitspraak: 29-01-2008
Datum publicatie: 27-01-2009
Zaaknummer(s): 2007.384
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Niet voldoen aan de in van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid op ieder lid van de beroepsorganisatie neergelegde verplichting zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur van de KBVG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 29 januari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 384.2007 ingesteld door:

DE Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG),

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 6 juli 2007 heeft het bestuur van klaagster (hierna: het bestuur) namens klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 12 september 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 januari 2008.

1. De Feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brieven van 7 november 2006 en 17 januari 2007 op de hoogte gesteld dat door hem onvoldoende opleidingspunten zijn behaald.

b)      Bij brief van 25 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder de brief van het bestuur van 17 januari 2007 beantwoord.

c)      Bij brief van 23 april 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zijn brief van 25 januari 2007 is opgevat als een verzoek om dispensatie en dat dit verzoek werd afgewezen, met mededeling dat tegen dit besluit bezwaar kon worden aangetekend bij het bestuur.

d)      Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het bestuur geen bezwaarschrift van de gerechtsdeurwaarder had ontvangen en dat het bestuur zou overgaan tot het indienen van een klacht.

2. De klacht

Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2005-2006 bedroeg 25. Het door de gerechtsdeurwaarder behaalde aantal punten bedraagt 21 daarom 4 punten te weinig. Hetgeen door de gerechtsdeurwaarder als reden is aangevoerd voor het niet behalen van het minimum aantal opleidingspunten is door het bestuur geen bijzondere omstandigheid geacht als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Verordening j ° 5 lid 2 van het Reglement op grond waarvan dispensatie verleend kan worden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder erkent te weinig studiepunten te hebben behaald. Hij heeft aangevoerd van mening te zijn dat het behalen van opleidingspunten geen waarborg inhoudt dat het lid daarmee beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. De gerechtsdeurwaarder ziet genoeg collega’s die ongetwijfeld meer punten hebben behaald dat hij maar naar zijn mening niet over voldoende kennis beschikken voor een goede beroepsuitoefening. Het is immers niet moeilijk om punten te behalen. De gerechtsdeurwaarder houdt de ontwikkelingen over zijn ambt nauwgezet bij. Regelmatig wordt hij benaderd door collega gerechtsdeurwaarders met vragen over uiteenlopende rechtsgebieden. De gerechtsdeurwaarder is zich er overigens van bewust dat hetgeen door hem wordt aangevoerd niet aan de inhoud van de Verordening afdoet.

4. Algemene uitgangspunten

4.1  De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat klaagster bij verordening beroeps- en gedragsregels kan vaststellen onder meer betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden.

4.2 Ter uitvoering van de onder 4.1 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels omtrent de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG.

4.3 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing.

4.4 Als de hiervoor onder 4.3 genoemde rechtsgang niet door het bestuur is gevolgd, dient de Kamer te onderzoeken of het aan de orde zijnde geval gelijkenis vertoont met de door het bestuur aan de Kamer overgelegde gevallen waarin wel ontheffing is verleend.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. De taak van de tuchtrechter is dan ook naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en, zo dit het geval is, of er een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.

5.2 Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder het vereiste aantal opleidingspunten niet heeft gehaald. Hetgeen hij aanvoert doet, zoals hij zelf ook inziet, niet af aan de verplichting die de verordening hem oplegt. Het nut van die verordening kan hier niet ter discussie staan. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

6. Beslist wordt daarom als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis  (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.