ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0054 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2007.377

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0054
Datum uitspraak: 29-01-2008
Datum publicatie: 27-01-2009
Zaaknummer(s): 2007.377
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet voldoen aan de in van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid op ieder lid van de beroepsorganisatie neergelegde verplichting zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur van de KBVG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 29 januari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 377.2007 ingesteld door:

DE Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG),

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin,

tegen:

[     ],

voorheen toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 6 juli 2007 heeft het bestuur van klaagster (hierna: het bestuur) namens klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 7 september 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 januari 2008.

1. De Feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brieven van 7 november 2006 en 17 januari 2007 op de hoogte gesteld dat door haar onvoldoende opleidingspunten zijn behaald.

b)      Bij brief van 26 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder de brief van het bestuur van 17 januari 2007 beantwoord.

c)      Bij brief van 23 april 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat haar brief van 26 januari 2007 is opgevat als een verzoek om dispensatie en dat dit verzoek werd afgewezen, met mededeling dat tegen dit besluit bezwaar kon worden aangetekend bij het bestuur.

d)      Bij brief van 5 juni 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder bezwaar aangetekend tegen het besluit van 23 april 2007.

e)      Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur het bezwaar afgewezen en is de gerechtsdeurwaarder voorts medegedeeld dat zou worden overgegaan tot het indienen van een klacht.

2. De klacht

Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2005-2006 bedroeg 25. Het door de gerechtsdeurwaarder behaalde aantal punten bedraagt 20 daarom 5 punten te weinig. Hetgeen door de gerechtsdeurwaarder als reden is aangevoerd voor het niet behalen van het minimum aantal opleidingspunten is door het bestuur geen bijzondere omstandigheid geacht als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Verordening j ° 5 lid 2 van het Reglement op grond waarvan dispensatie verleend kan worden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat haar toevoeging is beëindigd per 13 januari 2007. Zij vraagt zich af nu zij geen lid meer is van de beroepsorganisatie of het bestuur nog wel een klacht tegen haar kan indienen. De gerechtsdeurwaarder erkent in de betreffende periode te weinig opleidingspunten te hebben behaald. Vanaf 2000 houdt zij zich voornamelijk bezig met de opvoeding van haar kinderen en parttime incassowerkzaamheden. Haar laatste ambtshandeling heeft zij verricht in december 2000. Omdat zij niet de intentie heeft in de toekomst nog ambtshandelingen te verrichten heeft zij de Minister verzocht haar toevoeging te beëindigen hetgeen op 13 januari 2007 is gebeurd. De gerechtsdeurwaarder begrijpt dat het bestuur haar leden controleert op de behaalde opleidingspunten. Wel zou zij het terecht vinden als het bestuur zich zou verdiepen in de individuele gevallen.

4. Algemene uitgangspunten

4.1  De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat klaagster bij verordening beroeps- en gedragsregels kan vaststellen onder meer betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden.

4.2 Ter uitvoering van de onder 4.1 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels omtrent de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG.

4.3 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing.

4.4 Als de hiervoor onder 4.3 genoemde rechtsgang niet is gevolgd, dient de Kamer te onderzoeken of het aan de orde zijnde geval gelijkenis vertoont met de door het bestuur aan de Kamer overgelegde gevallen waarin wel ontheffing is verleend.

5. De ontvankelijkheid van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet (GDW) is het bepaalde in Hoofdstuk IV GDW van overeenkomstige toepassing op een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, met dien verstande dat, ingeval jegens hem een bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, aan hem slechts de tuchtmaatregelen, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdelen a, b en c , kunnen worden opgelegd.

5.2 Op grond van het bepaalde in artikel 34 lid 5 GDW blijft de gerechtsdeurwaarder in geval van schorsing of ontslag aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijd dat hij als gerechtsdeurwaarder werkzaam was.

5.3 Op grond van deze bepalingen moet het ervoor worden gehouden dat -alhoewel een kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet kan worden geschorst of ontslagen, hij is immers niet benoemt in een ambt maar kan namens en onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder op wiens kantoor hij werkzaam is ambtshandelingen verrichten (art. 28 lid 1 GDW), ook nog een klacht kan worden ingediend tegen een kandidaat-gerechtsdeurwaarder van wie de toevoeging inmiddels is beëindigd, mits de klacht betrekking heeft op handelen of nalaten in de periode voor die beëindiging.

6. De beoordeling van de klacht.

6.1 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. De taak van de tuchtrechter is dan ook naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en, zo dit het geval is, of er een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.

6.2 De hiervoor weergegeven algemene uitgangspunten in aanmerking genomen wordt vastgesteld dat in het onderhavige geval niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 4.3 is vermeld. De gerechtsdeurwaarder is niet gehoord in de bezwaarprocedure en ook is verzuimd haar te wijzen op het feit dat zij tegen de beslissing op het bezwaar in beroep kon gaan bij de bestuursrechter. Onder de door het bestuur opgegeven gevallen waarbij een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder is ingetrokken bevindt zich een geval waarbij de toevoeging op 10 april 2007 door de Minister is ingetrokken, derhalve later dan in het onderhavige geval.

6.3 In de brief van klaagster met betrekking tot verleende dispensatie in overige gevallen is aangevoerd dat klaagster het aanvankelijk niet opportuun achtte om een klacht in te dienen in situaties waarin sprake was van een gerechtsdeurwaarder die inmiddels geen lid meer was. Nadien is klaagster tot de overtuiging gekomen dat deze benadering onjuist was en zij heeft daarom haar beleid gewijzigd. Dat is zij naar haar opvatting als bestuursorgaan ook verplicht. De gerechtsdeurwaarder kan op dit geval geen beroep doen omdat in een procedure voor de bestuursrechter een burger ook nimmer met succes kan eisen dat een aanvankelijk ten onrechte gevolgde handelwijze ook na beleidswijziging op hem of haar wordt toegepast.

6.4 Wat daarvan zij, tuchtrechtelijk bezien kan naar het oordeel van de Kamer niet worden aanvaard dat klaagster voor wat betreft de periode die hier in het geding is in gelijke gevallen soms wel en soms niet tot het indienen van een klacht is overgegaan. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

7. Beslist wordt daarom als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis  (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.