ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0040 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2007.146

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0040
Datum uitspraak: 09-09-2008
Datum publicatie: 27-01-2009
Zaaknummer(s): 2007.146
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Het in rekening brengn van nasalaris zonder rechtsgeldige titel is niet toegestaan.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 9 september 2008 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 146.2007 van:

DE Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG),

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigden [     ] en [     ].

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 14 maart 2007 heeft een gerechtsdeurwaarder een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtdeurwaarder.

Bij brief van 10 april 2007 heeft klaagster medegedeeld dat de door de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht, in overleg met en na instemming van de gerechtsdeurwaarder, door haar is overgenomen.

Bij brief van 10 april 2007 hebben de gemachtigden van de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 3 juni 2008 heeft klaagster haar standpunt met betrekking tot de klacht nader geformuleerd, nadat de Kamer op 26 maart 2008 de behandeling had bepaald op 24 juni 2008.

De klacht is behandeld ter zitting van 24 juni 2008 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigden van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 9 september 2008.

1.      De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

a)      Op 24 maart 2006 heeft klaagster haar leden een memo verzonden met onder meer de navolgende inhoud:”Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in haar uitspraak d.d. 4-10-2005 bepaald dat een vonnis niet tevens een titel oplevert voor de executie van het door de procureur gevorderde nasalaris. Het Hof overweegt dat de executant die vergoeding van het nasalaris wenst de weg van art. 237 lid 4 Rv dient te volgen, waarbij bedoeld salaris na het vonnis wordt begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen en die daarvoor een bevelschrift afgeeft, dit met het oog op de rechtszekerheid. Op 9 maart jl. heeft ook het Gerechtshof Amsterdam  (LJN: AV5233) in hoger beroep van een uitspraak van de Kamer van Gerechtsdeurwaarders, geoordeeld dat het in rekening brengen van nasalaris niet is toegestaan zonder rechtsgeldige titel. Deze twee uitspraken betekenen dat in het exploot van betekening, zonder dat er sprake is van een bevelschrift voor nasalaris, geen bevel meer kan worden gedaan tot betaling van het nasalaris. Voor iedere zaak waarin nasalaris wordt gewenst moet een apart bevelschrift worden gehaald…".

b)      Bij exploot van 30 oktober 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van een debiteur executoriaal beslag gelegd onder een derde.

c)      Uit het proces-verbaal van beslaglegging blijkt dat mede beslag is gelegd voor een bedrag aan nakosten.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder nakosten te innen. Bij beslissing van 4 oktober 2005 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bepaald dat een vonnis niet stilzwijgend een executoriale titel oplevert voor nakosten. Nakosten mogen alleen worden geëxecuteerd indien daarvoor een expliciete veroordeling en titel bestaat. De executant maar ook de gerechtsdeurwaarder die in strijd daarmee toch nakosten executeert handelt onrechtmatig tegenover de schuldenaar.

Bij beslissing van 9 maart 2006 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een tuchtzaak over gerechtsdeurwaarders geoordeeld dat het civielrechtelijk niet is toegestaan nasalaris in rekening te brengen zonder rechtsgeldige titel.

In een memo van 24 maart 2006 heeft klaagster de bedoelde uitspraken onder de aandacht van haar leden gebracht. Daarbij is er expliciet op gewezen dat het in rekening brengen van nasalaris zonder rechtsgeldige titel niet is toegestaan. Dat brengt volgens dit memo met zich mee dat geen bevel meer kan worden gedaan tot betaling van nasalaris.

Er is geen enkele reden om deze toelichting zodanig uit te leggen dat alleen het doen van een bevel tot betaling van nakosten achterwege dient te blijven. Zowel uit het memo als uit beide arresten blijkt duidelijk dat de inning van nasalaris onrechtmatig en daarom tuchtrechtelijk laakbaar is. Het verbod om nasalaris te innen geldt, ongeacht of het bevel tot betaling voor of na 24 maart 2006 is gedaan. De verweten gedraging heeft zich in dit geval voorgedaan na 24 maart 2006 terwijl op dat moment al duidelijk was dat dit tuchtrechtelijk niet was toegestaan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gemachtigden van de gerechtsdeurwaarder hebben allereerst aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht. Zij hebben daartoe aangevoerd dat na overname van de klacht door klaagster het veertien maanden heeft geduurd voordat een nader standpunt werd bepaald. Klaagster is een bestuursorgaan en heeft daarmee niet zorgvuldig gehandeld. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in onder meer art. 6, eerste lid, EVRM, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid.

3.2 Daarnaast hebben de gemachtigden namens de gerechtsdeurwaarder het volgende aangevoerd. Na de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 maart 2006 heeft klaagster een drietal memo´s aan haar leden verzonden. Een memo van 26 maart 2006 gevolgd door twee memo s van 2 oktober 2006 en 8 januari 2007. In al deze memo´s is samengevat aan de leden bericht dat in het exploot van betekening zonder dat er sprake is van een bevelschrift voor het nasalaris, geen bevel meer kan worden gedaan tot betaling van het nasalaris.

3.3 Er is in de communicatie tussen klaagster met haar leden uitdrukkelijk gesproken over het exploot van betekening en bevel als zijnde het exploot waarmee de executiefase een aanvang neemt. Het kantoor waar de gerechtsdeurwaarder werkzaam is, heeft hieruit opgemaakt dat uitsluitend in zaken waarin de executiefase op 24 maart 2006 nog niet was gestart, het bevel tot betaling van nasalaris achterwege diende te blijven indien daarvoor geen bevelschrift als bedoeld in art. 237 lid 4 Rv. was verkregen. Met ingang van 24 maart 2006 heeft het kantoor haar werkwijze aangepast met dien verstande dat vanaf die datum in het exploot van betekening geen bevel meer is gedaan tot betaling van het nasalaris.

3.4 Ten aanzien van zaken waarin vóór 24 maart 2006 was betekend en bevel was gedaan, is het nasalaris gehandhaafd. Immers vóór 24 maart 2006 was het innen van nasalaris een algemeen gangbare praktijk welke juridisch verdedigbaar was en werd ondersteund door de lijn van de jurisprudentie. Zowel de justitiabele als zijn wederpartij mogen erop vertrouwen dat een eenmaal rechtmatig gedaan bevel tot betaling in een exploot onherroepelijk is. Het herroepen van een bevel uit de betekening zou de geloofwaardigheid van de gerechts-deurwaarder aantasten en een inbreuk maken op de rechtszekerheid van de justitiabele.

3.5 Aangezien het kantoor na 24 maart 2006 haar werkwijze onmiddellijk heeft aangepast, kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van het structureel berekenen en executeren van nasalaris zonder bevelschrift. Enkel in zaken waarin voor 24 maart 2006 rechtmatig bevel is gedaan tot betaling van nasalaris is het mogelijk dat dit bedrag in verdere executiehandelingen is meegenomen.

4. De ontvankelijkheid van de klacht

4.1 De Kamer zal eerst ingaan op de stelling die de gerechtsdeurwaarder heeft opgeworpen ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht.

4.2 De Kamer stelt vast dat in met het tuchtrecht vergelijkbare strafzaken het vaste rechtspraak is dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In een arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad als zijn opvatting uitgesproken dat een overschrijding van de redelijke termijn niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar gecompenseerd zal worden in de strafmaat.

4.3 Ook het Gerechtshof te Amsterdam heeft in hoger beroep in een op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet ingediende klacht beslist op een verweer met betrekking tot de onredelijke termijn. Het betrof een zaak waarin op 22 juli 2005 hoger beroep werd ingesteld en de gerechtsdeurwaarder daarvan eerst op 4 mei 2006 op de hoogte werd gesteld. Het Gerechtshof heeft in het kader van een belangenafweging overwogen dat de termijn van vertraging in de behandeling, mede gelet op de gehele duur van de procedure in eerste aanleg,

niet van een zo lange duur was dat op grond daarvan klager niet meer kon worden ontvangen in zijn hoger beroep (Gerechtshof Amsterdam 26 april 2007 LJN BA6372).

4.4 In de onderhavige zaak is de klacht ingediend op 14 maart 2007. Op 10 april 2007 is de behandeling door klaagster overgenomen en heeft zij aangekondigd de klacht te willen herformuleren. Op 3 juni 2008 heeft klaagster haar standpunt met betrekking tot de klacht nader geformuleerd. Naar het oordeel van de Kamer is deze termijn weliswaar lang, maar niet onredelijk lang, nu - anders dan in de hiervoor genoemde beslissing van het hof Amsterdam -  de gerechtsdeurwaarder bekend was met het feit dat een klachtprocedure aanhangig was, en die klachtprocedure binnen anderhalf jaar, dus minder dan de in strafzaken gehanteerde termijn van 2 jaar, is afgerond. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt dan ook verworpen.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Tot uitgangpunt dient dat hof Amsterdam d.d. 9 maart 2006 (LJN: AV5233) heeft beslist dat het in rekening brengen van nasalaris zonder rechtsgeldige titel niet meer is toegestaan en tuchtrechtelijk laakbaar is. Het arrest van het Hof Amsterdam is gebaseerd op het arrest van het hof ´s-Hertogenbosch van 4 oktober 2005 (LJN AU5140), waarin is overwogen dat een vonnis waarin geen bedrag aan nasalaris is bepaald, geen titel oplevert voor de executie van dat nasalaris.

5.2 Dat het in rekening brengen van het nasalaris niet meer is toegestaan betekent naar het oordeel van de Kamer dus ook dat in zaken waarin vóór 9 maart 2006 een vonnis is betekend met bevel tot betaling van nasalaris, het nasalaris niet meer mag worden meegenomen in verdere executiehandelingen. Er mocht dus mede voor het nasalaris geen beslag worden gelegd.

5.3 De namens het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan voornoemde memo’s (zie voor de status daarvan Gerechtshof Amsterdam 23 augustus 2007 LJN: BB3779) gegeven beperkte uitleg, kan dan ook niet worden gevolgd. Bij verschil tussen de in de memo’s gegeven uitleg en hetgeen in de arresten is beslist, -los van de vraag of dat verschil er is- gaat wat in voornoemde arresten is beslist nu eenmaal voor. Het door de gerechtsdeurwaarders gevoerde verweer dat een eenmaal rechtmatig gedaan bevel tot betaling in een exploot in verband met de rechtszekerheid onherroepelijk is, zou inhouden dat ook evidente fouten niet meer kunnen worden hersteld. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Ook dat verweer faalt.

5.4 In deze zaak staat vast dat h et bedrag van de gevorderde nakosten is opgenomen in een exploot van 30 oktober 2006 zonder dat daarvoor een rechtsgeldige titel aanwezig was. Op grond van het voorgaande houdt dat in dat de klacht in de onderhavige zaak gegrond is. Omdat er geen sprake is van een incidenteel geval maar van een op een verkeerde interpretatie berustend beleid, acht de Kamer een maatregel op zijn plaats.

6. Beslist wordt daarom als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.