ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0008 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 306.2008 verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0008
Datum uitspraak: 16-12-2008
Datum publicatie: 27-01-2009
Zaaknummer(s): 306.2008 verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Opheffing beslag.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beslissing van 16 december 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 306.2008 ingesteld door:

[     ],

gevestigd te [     ],

klaagster,

gemachtigde mr. C.W. Reintjes, advocaat te Duiven,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 24 juni 2008 (zaaknummer 171.2008) heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klagers tegen beklaagden ingediende klacht.

Bij brief van 30 juni 2008 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 14 juli 2008 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 april 2008 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

De gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder hebben een pleitnota overgelegd.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 16 december 2008.

2. De gronden van het verzet

2.1 In verzet heeft klaagster het volgende aangevoerd. In artikel 6:114 BW wordt de girale voldoening van een geldverbintenis geregeld. Dat artikel maakt geen onderscheid tussen overschrijving en storting. Door bijschrijving van het verschuldigde bedrag op een rekening van zijn crediteur, voldoet de debiteur rechtstreeks aan zijn verbintenis. Nu de schuldeiser geen betaling op een bankrekening heeft uitgesloten had klaagster de bevoegdheid om op die rekening een betaling te verrichten.

2.2 De door klaagster verschuldigde bedragen zijn op 10 april 2008 contant gestort op de rekening van de schuldeiser. Van deze storting heeft klaagster stortingsbewijzen ontvangen. Deze originele stortingsbewijzen zijn diezelfde dag aan de gerechtsdeurwaarder getoond. De gerechtsdeurwaarder heeft daarvan ook kopieën gemaakt. Klaagster was bij de storting vergezeld van een gerechtsdeurwaarder die daarvan een proces-verbaal heeft opgemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft nota bene geconstateerd dat de storting is verricht op de rekening van de schuldeiser. Alleen hiermee wordt de storting al aangetoond, tenzij aan een dergelijk proces-verbaal geen waarde wordt gehecht. Dat betekent dat vast staat dat op 10 april 2008 het door klaagster verschuldigde op de rekening van de schuldeiser was bijgeschreven. De gerechtsdeurwaarder had, toen zij daarvan kennis nam, het beslag direct dienen op te heffen.

2.3 Indien de gerechtsdeurwaarder niet direct na het tonen van de stortingsbewijzen het beslag had dienen op te heffen, had zij dat in ieder geval dienen te doen nadat zij contact had gehad met haar opdrachtgever. De opdrachtgever had moeten worden medegedeeld dat de bedragen waren gestort en derhalve aan de verplichtingen van het vonnis was voldaan.

2.4 De opdrachtgever deelde mede dat van de gerechtsdeurwaarder geen bevestiging kon worden verkregen van de betaling. Klaagster heeft de stellige overtuiging dat de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever hebben samengespannen om niet tot opheffing over te hoeven gaan. De gemachtigde van klaagster heeft zich namelijk op 11 april 2008 tot de gerechtsdeurwaarder gewend met het verzoek de beslagen op te heffen.

De gerechtsdeurwaarder heeft een kwartier later op die brief gereageerd door mede te delen dat zij heeft geprobeerd om via haar cliënt te informeren of het bedrag bij de schuldeiser was ontvangen maar dat het cliënt niet was gelukt om de schuldeiser te bereiken. De secretaresse van de advocaat heeft op 11 april 2008 echter medegedeeld dat de advocaat die middag niet op kantoor aanwezig en niet bereikbaar was. Gezien deze mededeling komt die brief van de gerechtsdeurwaarder in een bijzonder daglicht te staan.

2.5 De advocaat was al doende een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op te stellen. Op maandag 14 april 2008 is dat verzoek ingediend bij de rechtbank te Den Bosch.

De rechtbank heeft het verlof verleend waarna de gerechtsdeurwaarder het beslag op 15 april 2008 heeft gelegd. Pas daarna zijn de executoriale beslagen opgeheven. De wijze waarop de opheffing van de executoriale beslagen op 15 april 2008 heeft plaatsgevondenen en de wijze waarop de conservatoire beslagen zijn gelegd is het resultaat van gemeen overleg tussen de gerechtsdeurwaarder en de advocaat van de schuldeiser. De gerechtsdeurwaarder was de eerste die van de storting op de hoogte was en had dit dan ook aan de opdrachtgever dienen mede te delen. Door dat niet te doen heeft zij bewerkstelligd dat het beslag ten onrechte en onnodig is blijven liggen, aldus klaagster in verzet.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de

voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat, dat hoewel haar het originele stortingsbewijs was getoond en zelfs na toezending van het van de storting opgemaakte beslag van constatering heeft geweigerd het beslag op te heffen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat het tijdstip waarop is betaald niet wordt bepaald door het moment waarop het bedrag door klaagster wordt gestort of van de rekening van klaagster is afgeschreven maar door het moment waarop het bedrag op de rekening van de schuldeiser wordt bijgeschreven. De gerechtsdeurwaarder kan vanwege zijn aansprakelijkheid tegenover zijn opdrachtgever niet zonder toestemming van die opdrachtgever een beslag opheffen. Zodra de gerechtsdeurwaarder had vernomen dat het verschuldigde door de cliënte van haar opdrachtgever was ontvangen, heeft zij het beslag opgeheven. Op grond daarvan heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet.

6.1 Wat klaagster heeft aangevoerd met betrekking tot het bepaalde in artikel 6:114 BW kan het verzet niet doen slagen. In het exploot van betekening d.d. 19 maart 2008 staat immers vermeld dat betaling van de uit krachte van de betekende titel diende te geschieden aan het deurwaarderskantoor [     ] te [     ]. Door het vermelden van de betalingswijze in het exploot heeft de wederpartij van klaagster de plaats en op welke wijze zij betaling wenste te ontvangen aangegeven en daarmee betaling op haar rekening uitgesloten. De gevolgen van de wijze waarop het verschuldigde door klaagster is gedaan, komen dan ook voor haar risico.

6.2 Uit het feit dat het beslag is gelegd op verzoek van de schuldeiser, als door klaagster ter zitting aangevoerd, en niet op verzoek van de advocaat van de schuldeiser, de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, volgt naar het oordeel van de Kamer niet zonder meer dat de gerechtsdeurwaarder het beslag op kan heffen zonder zijn opdrachtgever daarover te raadplegen.

6.3 Dat er tussen de gerechtsdeurwaarder en de advocaat van de schuldeiser gemeen overleg heeft plaatsgevonden, maakt geen onderdeel uit van de inleidende klacht. Op grond van rechtspraak van het Gerechtshof te Amsterdam kan een nieuwe klacht niet voor het eerst in verzet aan de orde worden gesteld. Dit onderdeel wordt daarom buiten beoordeling gelaten. Ten overvloede wordt overwogen dat de klacht op geen enkele wijze nader is onderbouwd en van gemeen overleg ook overigens niet is gebleken.

6.4 Op grond hiervan heeft het onderzoek in verzet naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter dan ook juist. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en N.J.M. Tijhuis, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.