ECLI:NL:TNOKSGR:2007:YC0172 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 06-39

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2007:YC0172
Datum uitspraak: 01-08-2007
Datum publicatie: 20-05-2009
Zaaknummer(s): 06-39
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Notaris heeft de nalatenschap niet voortvarend afgehandeld en daarbij klaagster lange tijd aan het lijntje gehouden. Processuele opstelling notaris laakbaar. Klacht gegrond, schorsing voor een maand.  

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage  

Beslissing d.d. 1 augustus 2007 inzake de klacht onder nummer 06-39 van:

[...],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[...],

notaris te [...],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 14 november 2006, aangevuld met bijlagen bij brief van 18 november 2006;

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen, ingekomen op 22 februari 2007,

zulks na hiertoe door de Kamer te zijn gerappelleerd bij brieven van 21 december 2006, 22 januari 2007 en 12 februari 2007;

·         de repliek van klaagster, ingekomen op 6 maart 2007;

Bij brieven van 6 maart 2007, 24 april 2007 en 15 mei 2007 is de notaris door de Kamer in de gelegenheid gesteld te dupliceren. Bij ontbreken van enige reactie van de notaris is de mondelinge behandeling in verband met de procedurele voortgang vastgesteld op 13 juni 2007. Daartoe is ieder der partijen op 4 juni 2007 per aangetekende brief opgeroepen. Daaraan voorafgaand heeft de Kamer reeds in haar brief van 15 mei 2007 aan de notaris de mondelinge behandeling op voormelde datum aangekondigd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2007. Daarbij was klaagster aanwezig.

De notaris is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen en heeft de Kamer evenmin bericht van een eventuele verhindering.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Blijkens de verklaring van erfrecht, opgemaakt op 2 november 2006 door notaris [A] te [...], is op 1 augustus 2003 overleden [...], niet­hertrouwde weduwe van [...], hierna te noemen erflaatster. Erflaatster heeft geen legitimarissen achtergelaten. Bij testament heeft zij tot enige erfgenamen van haar nalatenschap benoemd (1) de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, gevestigd te ’s­Gravenhage, (2) de stichting: Stichting Dieren Ambulance “De Wijs”, gevestigd te ’s­Gravenhage en (3) de stichting: Stichting Dierenhospitaal en Ambulancedienst ’s­Gravenhage en omstreken, gevestigd te Wassenaar. De drie erven hebben last en volmacht gegeven aan de notaris om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

Bij Ministerieel Besluit van [...] is de notaris het protocol en de overige notariële bescheiden van oud­notaris [B] per [...] toegewezen. Het dossier betreffende de nalatenschap van erflaatster maakte deel uit van het toegewezen protocol.

De contacten van klaagster met de notaris over de afwikkeling van de nalatenschap dateren vanaf augustus 2003.

De klacht en het verweer van de notaris

De klacht komt ­ zakelijk en verkort weergegeven ­ erop neer dat:

1.        de notaris ondanks zijn vele toezeggingen aan klaagster in gebreke is gebleven om haar te informeren over de afwikkeling van de onderhavige nalatenschap, die hij vanaf 1 april 2004 in zijn beheer heeft;

2.        hij de nalatenschap kennelijk nog steeds niet heeft afgewikkeld.

Klaagster voert hiervoor het volgende aan.

Als buurvrouw van erflaatster heeft klaagster de erflaatster gedurende vele jaren voor het overlijden van laatstgenoemde bijgestaan met haar administratie en bankzaken. Na het overlijden van erflaatster heeft zij deze inspanningen voortgezet, een en ander in overleg met de notaris, voor het eerst in augustus 2003. In dat gesprek heeft de notaris aan klaagster toegezegd dat de nalatenschap snel afgewikkeld zou zijn. Na een paar maanden is klaagster nogmaals in contact getreden met de notaris in verband met het afkopen van het onderhoud aan het graf van erflaatster en een rekening van de belastingadviseur van erflaatster. De notaris zegde toen toe deze rekeningen te zullen betalen. In haar brief van 7 december 2004 heeft zij de notaris nadrukkelijk verzocht te worden geïnformeerd omtrent de stand van de afwikkeling, nadat zij enige keren het notariskantoor had gebeld en een e­mail had verzonden, echter zonder antwoord van de notaris te mogen ontvangen. Inmiddels was klaagster gebleken dat de naam van erflaatster almaar niet op haar grafsteen kon worden bijgeschreven omdat de rekening voor het jaarlijkse onderhoud van het graf ­ ondanks de toezegging van de notaris ­ nog steeds niet was betaald. Bij haar e­mail van 17 november 2005 heeft klaagster nogmaals bij de notaris geïnformeerd naar de stand van zaken, onder verwijzing naar haar eerdere e­mails en de drie maanden eerder gedane toezegging van de notaris dat alles eind september 2005 afgerond zou zijn.

Op advies van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie bij brief van 6 maart 2006 heeft klaagster weer getracht in contact te treden met de notaris.

Klaagster heeft vervolgens pas na haar e­mail van 10 mei 2006 antwoord van de notaris ontvangen bij diens e­mail van 23 mei 2006 met de volgende tekst:

“Geachte Mevrouw,

Uw klachten zijn terecht. Ik hoopte een en ander zo spoedig mogelijk af te ronden, maar tgv de traditionele einde jaars drukte in het notariaat is dat niet gelukt. Het dossier krijgt nu absolute prioriteit. Ik zal U regelmatig op de hoogte houiden (lees: houden) van mijn vorderingen. Het streven is er op gericht de zaak voor eind juni af te wikkelen.

Met vriendelijke groet,

[...]”

Bij het indienen van haar klacht op 10 november 2006 had zij echter nog steeds niets vernomen van de notaris.

Klaagster maakt zich daarnaast zorgen over wat er met het geld van de nalatenschap is gebeurd.

De notaris heeft in zijn schriftelijk antwoord op de klacht verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht

In zijn op 22 februari 2007 gegeven antwoord op de klacht heeft de notaris toegegeven dat hij meerdere malen toezeggingen aan klaagster heeft gedaan, doch die niet voldoende is nagekomen. Dat zou mede zijn te wijten aan de omstandigheid dat bij de overname van de dossiers uit het protocol van oud­notaris [B], zijn kantoor werd geconfronteerd met een groot aantal reeds langere tijd lopende zaken, waaronder ook de nalatenschap.

Volgens de notaris is de nalatenschap echter relatief eenvoudig en bestaat deze inmiddels alleen uit een banktegoed, reden waarom de notaris in zijn antwoord aan de Kamer de toezegging heeft gedaan de nalatenschap thans definitief te zullen afwerken, zodat deze te lang lopende zaak, bijzondere omstandigheden daargelaten, uiterlijk eind maart (kennelijk bedoeld: 2007) zal zijn afgesloten, aldus de notaris.

In haar repliek heeft klaagster verwezen naar haar eerste gesprek met de notaris in augustus 2003, toen de notaris ook al had toegezegd dat het in totaal maar een paar weken zou duren om de afwikkeling van de nalatenschap rond te krijgen, omdat klaagster iedereen al had aangeschreven en alles tot in de puntjes had geregeld. De notaris is echter niet één van zijn meerdere malen gedane toezeggingen nagekomen. De notaris heeft de naar zijn eigen zeggen relatief eenvoudige nalatenschap in een tijdsbestek van bijna drie jaren nog steeds niet geregeld, aldus klaagster.

Hoewel door de Kamer herhaaldelijk en nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld om hierop te dupliceren, heeft de notaris het door klaagster bij repliek gestelde onbeantwoord gelaten.

Gelet op het vorenoverwogene kan de Kamer tot geen andere conclusie komen dan dat de notaris klaagster ­ en met haar in feite ook de Kamer ­ aan het lijntje heeft gehouden en de afhandeling van de zaak volledig op haar beloop heeft gelaten. Op geen enkele wijze en geen enkel moment heeft de notaris getracht de zaak met enige voortvarendheid af te wikkelen, waartoe zijn professionele hoedanigheid hem wel noopte. Zelfs toen hij tot spoed werd gemaand, of in ieder geval hem werd verzocht een verklaring voor zijn handelwijze te verschaffen, gaf hij niet thuis. Eerst bij e­mail van 23 mei 2006 heeft hij eindelijk de moeite genomen klaagster een antwoord te verschaffen, waarbij hij zich beroept op “oudejaarsdrukte” en belooft de zaak nu vóór eind juni 2006 af te wikkelen. Ook van die toezegging is niets terechtgekomen. Aldus heeft klaagster moeten bemerken dat vooral in emotionele zin belangrijke onderdelen van de afwikkeling, zoals het grafonderhoud en het aanbrengen van een inscriptie op de grafsteen, almaar niet werden gerealiseerd, omdat de notaris de rekeningen niet betaalde.

Hiermee is de notaris ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster, als belanghebbende in die zin dat klaagster ­ hoewel niet zijnde erfgenaam in de nalatenschap ­ als buurvrouw erflaatster jarenlang voor haar overlijden heeft bijgestaan met haar administratie en bankzaken en deze inspanningen na het overlijden van erflaatster heeft voortgezet, een en ander in ­ aanvankelijk ­ overleg met de notaris.

De klacht is daarom gegrond.

Voor het vaststellen van de op te leggen tuchtmaatregel is naar het oordeel van de Kamer doorslaggevend de passieve, te weten niet handelende en non­communicatieve opstelling van de notaris jegens klaagster. Deze opstelling manifesteert zich eveneens in de processuele houding van de notaris jegens de Kamer, te weten het pas na meerdere aanmaningen reageren op verzoeken van de Kamer en het - behoorlijk opgeroepen zijnde - niet­verschijnen bij de behandeling van de onderhavige zaak ter zitting, zonder de Kamer op enigerlei wijze te hebben bericht van zijn mogelijke verhindering.

Naar het oordeel van de Kamer getuigt deze opstelling van een zodanige onverschilligheid jegens de persoon van klaagster en haar belangen en meer in het algemeen jegens hetgeen de eer en de waardigheid van het notariële ambt meebrengt, dat na te melden maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt geboden is.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht gegrond;

legt de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van één maand;

bepaalt dat de secretaris, binnen een maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, aan de notaris bij aangetekende brief de datum zal mededelen waarop de opgelegde maatregel van kracht wordt.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, J.Z. Moree, M.G.L. den Os-Brand en J. Smal, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2007.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.