ECLI:NL:TNOKSGR:2007:YC0169 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 07-02

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2007:YC0169
Datum uitspraak: 14-11-2007
Datum publicatie: 27-04-2009
Zaaknummer(s): 07-02
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Verzet. Hoewel de notaris gerechtigd was tot de uitbetaling ingevolge het vonnis, ware het dan ook - mede in het licht van de voorafgaande procedure bij de rechtbank - duidelijker geweest voor klaagster als zij vóór de uitbetaling van de erfdelen door de notaris dan wel de kandidaat-notaris was voorgelicht over hun voornemen om op grond van het vonnis een korting toe te passen op haar erfdeel. Tuchtrechtelijk valt hun echter hiervoor geen relevant verwijt te maken. Voorts is de Kamer van oordeel dat de brief van 21 september 2006 van de kandidaat-notaris waarin een overzicht is gegeven via een spreadsheet en waarop de erfdelen zijn berekend, tezamen met het rekeningafschrift van klaagster van de storting aan haar van het haar toekomend erfdeel, als voldoende bewijs van kwijting is aan te merken. Verzet gegrond. Klacht in al haar onderdelen ongegrond.  

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage

Beslissing d.d. 14 november 2007 op het verzet tegen de afwijzende beslissing d.d. 24 april 2007 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op de notarisambt inzake de klacht onder nummer 07-02 van:

[...],

wonende te Krimpen aan den  IJssel,

hierna te noemen klaagster,

tegen

[...],

notaris te Leiden,

hierna ook te noemen de notaris,

[...],

kandidaat-notaris, werkzaam bij de notaris,

hierna ook te noemen de kandidaat-notaris. 

De procedure

Het verzet is ingekomen op 3 mei 2007.

De mondelinge behandeling van het verzet en van de klacht heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2007. Daarbij waren aanwezig klaagster, de notaris en de kandidaat-notaris.  

De beoordeling van het verzet

Het verzet is ingekomen binnen veertien dagen na 24 april 2007, de dag van verzending aan klager van een afschrift van de beslissing van de voorzitter. Het verzet is dus tijdig ingesteld.

De Kamer verwijst voor de feiten en de inhoud van de klacht naar hetgeen ter zake in de beslissing van 24 april 2007 is overwogen.

Samengevat gaat het in het verzet om de vraag of, mede gelet op het verweer van de notaris en de kandidaat-notaris, de klacht terecht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is bevonden. 

De Kamer is op grond van haar (summiere) onderzoek van oordeel -gelet op klagers verzetschrift-  dat de klacht niet kennelijk ongegrond is, zodat zij het verzet gegrond zal verklaren en hierna zal overgaan tot beoordeling van de klacht.

De klacht en het verweer van de notaris en de kandidaat-notaris

De klacht valt uiteen in drie onderdelen.

1.     De notaris heeft ten onrechte met klaagsters erfdeel een bedrag van € 6.664,-- verrekend. Het behoort niet tot de wettelijke taak van de notaris om het bedrag dat klaagster ingevolge het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage dient te voldoen aan haar mede-erfgenamen (eisers in de procedure), in mindering te brengen op haar erfdeel. Daarenboven is het vonnis nimmer aan klaagster betekend, heeft klaagster nimmer een betalingsbevel ontvangen, en is zij derhalve -thans nog- niet gehouden tot betaling van het genoemde bedrag over te gaan.

      De kandidaat-notaris had dan ook contact met klaagster moeten opnemen alvorens over te gaan tot   uitkering van de erfdelen, meer in het bijzonder alvorens over te gaan tot het in mindering brengen op klaagsters erfdeel van genoemd bedrag.        

2.  Klaagster heeft geen behoorlijk bewijs van kwijting ontvangen van de overboeking van het bedrag   van € 6.664,-- aan eisers. Klaagster kan dan ook niet vaststellen of eisers dat bedrag werkelijk hebben ontvangen.

3. Ten onrechte is door de kandidaat-notaris gewezen op de mogelijkheid van een termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep. Voor klaagster stond uitsluitend het rechtsmiddel van verzet open en daarvoor gold een termijn van vier weken na betekening of het haar bekend zijn van het vonnis. Het verwijt van klaagster betreft in dat verband met name de omstandigheid dat de kandidaat-notaris niet heeft nagegaan of het vonnis aan klaagster was betekend en of klaagster bekend was met  het vonnis en hetgeen waartoe zij in het vonnis veroordeeld is. 

De beoordeling van de klacht

Klachtonderdelen 1, 2  en 3

Ter zitting heeft de notaris zijn verweer aldus toegelicht dat door de brief van de kandidaat-notaris van 21 september 2006 en het daarop gevolgde overmaken van het aan klaagster toekomende erfdeel, uitvoering is gegeven aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank. Daar komt bij dat de executeurs de behandeling van de nalatenschappen in handen van de notaris hebben gegeven. Het in mindering brengen van het bedrag van € 6.664,-- is dan ook te beschouwen als een onderdeel van de afwikkeling van de nalatenschappen.

Voor de Kamer staat in voldoende mate vast dat de kandidaat-notaris en de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschappen uitvoering hebben gegeven aan het vonnis van de rechtbank van 16 augustus 2006. Voorts staat vast dat zij daartoe gerechtigd waren. Het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat, ongeacht of een rechtsmiddel is ingesteld dan wel nog kan worden ingesteld, kan worden aangevangen met de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging ervan.  

Of het vonnis al dan niet is betekend doet daaraan niet af.

Voorts is de Kamer van oordeel dat de brief van 21 september 2006 van de kandidaat-notaris waarin een overzicht is gegeven via een spreadsheet en waarop de erfdelen zijn berekend, tezamen met het rekeningafschrift van klaagster van de storting aan haar van het haar toekomend erfdeel, als voldoende bewijs van kwijting is aan te merken.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat het de voorkeur had verdiend indien door de notaris respectievelijk de kandidaat-notaris contact was opgenomen met klaagster, alvorens was overgegaan tot het in mindering brengen van meergenoemd bedrag op klaagsters erfdeel. Klaagster had dan, desgewenst, haar reactie kunnen geven. Immers, bij de mondelinge behandeling van 10 oktober 2007 is gebleken dat klaagster met name valt over het gebrek aan communicatie met haar. Weliswaar is klaagster bij brief van 21 september 2006 op de hoogte gesteld van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage en daarmee van het feit dat zij ingevolge dat vonnis het bedrag van € 6.664,-- diende te betalen aan eisers. Doch niet expliciet is klaagster toen medegedeeld dat kort daarop, op 2 oktober 2007, de erfdelen zouden worden uitbetaald en dat het bedrag van € 6.664,-- dan op klaagsters erfdeel in mindering zou worden gebracht. Duidelijk is dat een -betere- communicatie en voorlichting ten opzichte van klaagster en met name betreffende de toegepaste korting op haar erfdeel onbegrip aan de zijde van klaagster had kunnen voorkomen. Daarenboven is de toegepaste korting  van een andere aard dan zoals klaagster die heeft opgevat: het betreft immers niet een tweede “korting” zoals klaagster veronderstelt. Dit had ook beter aan klaagster kunnen worden uitgelegd.

Hoewel de notaris gerechtigd was tot de uitbetaling ingevolge het vonnis, ware het dan ook -mede in het licht van de voorafgaande procedure bij de rechtbank- duidelijker geweest voor klaagster als zij vóór de uitbetaling van de erfdelen door de notaris dan wel de kandidaat-notaris was voorgelicht over hun voornemen om op grond van het  vonnis een korting toe te passen op haar erfdeel.

Deze kanttekening betekent echter niet dat de notaris of de kandidaat-notaris klachtwaardig heeft gehandeld. Tuchtrechtelijk valt hun niet een relevant verwijt te maken.

De klacht is daarom in al haar onderdelen ongegrond.

De beslissing

De Kamer van Toezicht voormeld:

verklaart het verzet gegrond;

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. 

Deze beslissing is gegeven door mrs. H.F.M. Hofhuis, voorzitter, R. van der Galiën, G.P. van Ham, J. Smal en E.D. Smit, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. N.S. Kootte, in het openbaar uitgesproken op 14 november 2007.

Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris, de kanidaat-notaris  en aan de klaagster gezonden. Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage

Beslissing d.d. 24 april 2007 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt inzake de klacht onder nummer 07-02 van:

[...],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

1.        [...],

notaris te Leiden,

hierna ook te noemen: de notaris,

2.        [...],

kandidaat­notaris, werkzaam bij de notaris,

hierna ook te noemen: de kandidaat­notaris.

De procedure

De voorzitter heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 16 januari 2007;

·         het antwoord, met bijlagen, van de notaris en

·         de kandidaat­notaris;

·         de repliek, met bijlagen, van klaagster;

·         de dupliek, met bijlagen, van de notaris en de kandidaat­notaris.

De feiten

Op 22 juni 1990 is overleden [...] [hierna: erflater]. Op 22 juni 2003 is overleden [...] [hierna: erflaatster]. Erflater en erflaatster waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De erfgenamen van beide nalatenschappen zijn de elf uit het huwelijk geboren kinderen, onder wie klaagster, ieder voor een/elfde deel van elke nalatenschap. Tot executeurs van de nalatenschappen zijn bij aanvullend testament van erflaatster twee erfgenamen benoemd: A en B.

Bij dading, vastgelegd in een proces­verbaal d.d. 27 augustus 2004 van de voorzieningenrechter, rechtbank ’s­Gravenhage, is de notaris aangewezen als boedelnotaris. Op 9 november 2004 hebben de executeurs de behandeling van de nalatenschappen in handen van de notaris gegeven.

Op 20 oktober 2005 heeft de notaris het concept van het proces­verbaal van zwarigheden aan de erfgenamen verzonden en hen daarbij in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. De notaris heeft vervolgens op 18 november 2005 het proces­verbaal van zwarigheden gepasseerd. De reacties van de erfgenamen, onder wie klaagster, zijn aan het proces­verbaal gehecht en worden geacht woordelijk daarin te zijn opgenomen. Afschrift van het proces­verbaal is aan iedere erfgenaam verzonden.

Na verwijzing door de kantonrechter te Leiden bij vonnis van 22 februari 2006 naar de rechtbank ’s­Gravenhage, heeft de rechtbank in haar vonnis ­ uitvoerbaar bij voorraad ­ van 16 augustus 2006 ­ met als gedaagde partij: klaagster en de erfgenaam C, en als eisende partij: de overige erfgenamen ­ de gemeenschap, ontstaan als nalatenschap van wijlen de ouders van klaagster, verdeeld, in die zin dat ieder der erven een bedrag wordt toebedeeld van € 45.935,32, te vermeerderen met de depotrente en te verminderen met de notariskosten vanaf 6 mei 2005. Daarnaast heeft de rechtbank klaagster veroordeeld om aan eisers de kosten van de notaris te betalen tot een bedrag van € 6.664,­­. Beide gedaagden waren ­ na verwijzing ­ niet verschenen in deze procedure. Hierna heeft de kandidaat­notaris in zijn brief van 21 september 2006 als behandelaar van de nalatenschappen namens de notaris aan klaagster een overzicht via een spreadsheet gegeven waarop de erfdelen zijn berekend, zulks in aansluiting op voormeld vonnis.

Op 4 oktober 2006 heeft klaagster haar bezwaren voormelde berekening van de erfdelen telefonisch aan de kandidaat­notaris kenbaar gemaakt, met name de verrekening van haar erfdeel met voornoemde € 6.664,­­. In dat gesprek heeft de kandidaat­notaris klaagster gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis binnen de wettelijke termijn van drie maanden en overigens naar een advocaat verwezen. Nadat klaagster op 16 oktober 2006 nogmaals haar bezwaren telefonisch aan de kandidaat­notaris had kenbaar gemaakt, heeft zij in haar brief van 18 oktober 2006 aan de notaris bezwaar gemaakt tegen het door de notaris op haar erfdeel in mindering brengen van voormeld bedrag van € 6.664,­­. In antwoord hierop heeft de notaris bij brief van 20 oktober 2006 klaagster meegedeeld dat de kandidaat­notaris bij zijn brief van 22 [lees 21] september 2006 aan klaagster uitvoering heeft gegeven aan het eerdergenoemde uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis. Het volgens dat vonnis aan klaagster toekomend erfdeel, verminderd met € 6.664,­­, is vervolgens door de notaris aan klaagster overgemaakt.

De klacht en het verweer van de notaris en de kandidaat­notaris

Klaagster verwijt de notaris respectievelijk de kandidaat­notaris ­ zakelijk en verkort weergegeven ­ het volgende.

1.        De notaris heeft ten onrechte de vordering van eisers ad € 6664,­­ in mindering gebracht op haar erfdeel, zulks in de wetenschap dat klaagster nog vorderingen had op de overige erfgenamen. Het behoort immers niet tot de wettelijke taak van de notaris om de vordering van eisers krachtens het vonnis van 16 augustus 2006 van de rechtbank in mindering te brengen op klaagsters erfdeel. Zonder vooraf met klaagster te overleggen en zonder klaagsters toestemming had de notaris zich niet hiermee mogen bemoeien. Hiermee heeft de notaris zich niet onpartijdig opgesteld en heeft zij, door tot verrekening over te gaan, klaagster de middelen uit handen geslagen waarmee zij een correcte afwikkeling van de nalatenschap had kunnen bewerkstelligen.

2.        De notaris heeft klaagster geen behoorlijk bewijs van kwijting gegeven ­ zoals een kopie van de overboekingsafschriften ­ van de overboeking door haar van het bedrag van € 6664,­­ aan eisers.

3.        De kandidaat­notaris heeft klaagster ten onrechte gewezen op de mogelijkheid van een termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep, nu klaagster slechts het rechtsmiddel van verzet tegen het vonnis van 16 augustus 2006 heeft gehad. Daarvoor gold een termijn van vier weken na betekening van of bekend zijn met het vonnis, aldus klaagster.

De notaris en de kandidaat­notaris hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­zal worden besproken.

De beoordeling
Klachtonderdelen 1 en 3

Voorafgaand aan het vonnis van 16 augustus 2006 van de rechtbank ’s­Gravenhage hebben eisers bij de kantonrechter te Leiden gevorderd om de wijze van verdeling van de gemeenschap [de twee nalatenschappen] vast te stellen, met veroordeling van klaagster in de kosten van de notaris tot een bedrag van € 6.664,­­. Gedaagden hebben toen mondeling de bevoegdheid van de kantonrechter betwist. Vervolgens heeft de kantonrechter zich bij vonnis van 22 februari 2006 op grond van het bepaalde in artikel 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Rv] onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de sector civiel van de rechtbank ’s­Gravenhage. De twee gedaagden, onder wie klaagster, zijn na deze verwijzing niet verschenen. De rechtbank heeft tegen hen akte van niet­verschijnen verleend. Bij akte tevens wijziging van eis hebben eisers gevorderd de verdeling vast te stellen, in die zin dat aan ieder der erven een bedrag van € 45.935,32 wordt toebedeeld, vermeerderd met de depotrente en verminderd met de notariskosten vanaf 6 mei 2006. Deze akte is bij exploten van 6 juni 2006 aan gedaagden betekend. De gewijzigde eis is vervolgens toegewezen als op de wet gegrond, niet [langer] bestreden en als op de bij de wet voorgeschreven wijze aan gedaagden betekend.

Dat de kandidaat­notaris bij zijn brief van 21 september 2006 en de notaris bij de overmaking van het aan klaagster toekomend erfdeel zoals vastgesteld bij vonnis van de rechtbank uitvoering hebben gegeven aan dit vonnis, kan hun niet worden verweten. Van belang hierbij is dat de executeurs de behandeling van de nalatenschappen in handen van de notaris gegeven hebben en dat het in mindering brengen van meergenoemd bedrag op het erfdeel van klaagster gezien moet worden als een deel van de afwikkeling van de nalatenschappen. Daarbij komt dat de rechtbank in haar vonnis uitdrukkelijk bepaald heeft dat een deel van de notariskosten ten laste van ieders erfdeel gebracht moet worden, aldus de notariskosten betrekkend in de verdeling.

De notaris had met andere woorden voor de afwikkeling van de nalatenschap op de wijze als voormeld geen toestemming van klaagster nodig.

Wat betreft het rechtsmiddel en de daarbijbehorende termijn, dient opgemerkt te worden dat ingevolge artikel 71 Rv proceshandelingen die verricht zijn vóór de verwijzing van de kantonrechter naar de rechtbank, geldig blijven. Een eenmaal in het geding verschenen partij zal ook na verwijzing moeten worden aangemerkt als in het geding verschenen, ondanks een eventueel verzuim om procureur te stellen. Dit heeft tot gevolg dat tegen een vonnis van de rechtbank na een dergelijke verwijzing niet het rechtsmiddel van verzet, maar van hoger beroep openstaat.

Klaagster heeft om haar moverende redenen op verschillende momenten niet alleen verzuimd om alsnog procureur te stellen in de voor de rechtbank aanhangige procedure [na de verwijzing en na de betekening aan haar van de wijziging van eis] om daarmee haar verweer tegen de eis te kunnen voeren, maar ook verzuimd om gebruik te maken van het haar toekomend rechtsmiddel van hoger beroep, zulks hoewel de kandidaat­notaris haar daarop heeft gewezen. Dit verzuim kan niet aan de kandidaat­notaris verweten worden.

Klachtonderdeel 2

De brief van 21 september 2006, waarbij de kandidaat­notaris is opgetreden als behandelaar van de nalatenschappen namens de notaris en waarbij klaagster een overzicht via een spreadsheet is gegeven waarop de erfdelen zijn berekend, kunnen tezamen met het rekeningafschrift van klaagster van de storting aan haar van het haar toekomend erfdeel als een voldoende bewijs van kwijting worden beschouwd.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond moet worden aangemerkt en mitsdien zal worden afgewezen.

De beslissing

De voorzitter van genoemde Kamer van Toezicht:

wijst de klacht tegen de notaris respectievelijk de kandidaat­notaris in al haar onderdelen af als kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.J. Paris, voorzitter, op 24 april 2007.

Kopie van deze beslissing wordt aan partijen gezonden, aan klaagster bij aangetekende brief.

Klaagster kan, indien zij daartoe aanleiding vindt, binnen veertien dagen na de dag van verzending van de kopie van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer van Toezicht. In geval van verzet dient klaagster gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter zij zich niet kan verenigen en kan klaagster daarbij vragen over haar verzet te worden gehoord.