ECLI:NL:TNOKSGR:2007:YC0101 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 06-17

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2007:YC0101
Datum uitspraak: 14-03-2007
Datum publicatie: 12-11-2008
Zaaknummer(s): 06-17
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Verzet gegrond
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Verzet 1.                Uit de stukken blijkt niet dat de notaris op de een of andere wijze een onjuist gebruik heeft gemaakt van zijn [mogelijke] bekendheid met de lening. 2.                De notaris meldt dat zowel de voorbereidende bespreking als ook het passeren van de aanvullende testamenten op 6 december 2001 beide ten huize van de ouders van klager hebben plaatsgevonden, zoals dit ook reeds in eerdere procedures aan de orde is geweest. De enkele verklaring de auditu van de bewindvoerder levert niet het bewijs van het tegendeel. 3.                Een tuchtrechtelijke procedure leent zich niet voor beantwoording van een vraag omtrent de rechtsgeldigheid van een testament. Daartoe dient een civielrechtelijke procedure diende te worden geëntameerd.  

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage  

Beslissing d.d. 14 maart 2007 op het verzet tegen de afwijzende beslissing d.d. 3 augustus 2006 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt inzake de klacht onder nummer 06-17, alsmede op voormelde klacht, welk[e] verzet respectievelijk klacht is ingesteld door:

[...],

wonende te [...],

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[...],

notaris te [...],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

Het verzet is ingekomen op 17 augustus 2006, derhalve binnen veertien dagen na 4 augustus 2006, de dag van verzending aan klager van afschrift van de beslissing van de voorzitter. Het verzet is mitsdien tijdig ingesteld.

De mondelinge behandeling van het verzet en de klacht heeft plaatsgevonden op 13 december 2006.

Op verzoek van klager is hij door de Kamer in de gelegenheid gesteld om over het verzet, alsmede ­ voor het geval het verzet gegrond wordt verklaard ­ over de klacht te worden gehoord en is in overleg met partijen de behandeling bepaald op 13 december 2006. Klager is daartoe opgeroepen, maar heeft vóór de zitting telefonisch te kennen gegeven er vanaf te zien om te verschijnen.

De notaris is, als opgeroepen, verschenen.

Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.

Het verzet

Klager handhaaft in het verzetschrift zijn klacht. Klager heeft tegen voormelde beslissing van de voorzitter het volgende ingebracht. Hij verwijst hiervoor naar na te melden tekst op pagina 1 van de brief van 7 februari 2006 die de notaris als dupliek in de klachtprocedure bij deze Kamer onder nummer 05-37 heeft ingezonden:

“Ik herinner mij niets van een hier gesuggereerd advies. Ik heb met de bewindvoerder in het geheel geen contact gehad over welke lening dan ook en ben niet bekend met het wel of niet bestaan van een lening als hier bedoeld.”

Voormelde tekst betreft volgens klager twee onderdelen van de onderhavige klacht [als nummers 2 en 3 vermeld in de beslissing van de voorzitter], namelijk:

2.        De notaris heeft de Kamer opzettelijk onjuist geïnformeerd door bij schrijven d.d. 7 februari 2006 [dupliek in de procedure met klacht nr 05-37] te vermelden dat hij geen contact heeft gehad met de bewindvoerder over de onderhandse lening aan de zus van klager.

3.        De notaris ontkent bekend te zijn met de onderhandse lening van de ouders aan de zus, waarvan klager de notaris bij brief d.d. 31 juli 2003 op de hoogte heeft gebracht [bladzijde 2 van bijlage 6 van de klacht, de vermogensopstelling van [...] ten behoeve van de belastingaangifte van klager als erfgenaam].

In zijn verweer in de onderhavige klachtprocedure heeft de notaris zich volgens klager enkel beperkt tot het al dan niet door hem gegeven zijn van het advies en tot de wijze van totstandkoming van de testamenten van de moeder en van het laatste testament van de vader van klager. Hoewel de notaris in de klachtprocedure onder nummer 05­37 heeft ontkend bekend te zijn met het wel of niet bestaan van een lening, heeft hij in de onderhavige klachtprocedure niet ontkend het schrijven d.d. 31 juli 2003 van klager [bijlage 6 bij de klacht] te hebben ontvangen, waarin klager de notaris op de hoogte heeft gebracht van de boven tafel gekomen onderhandse lening. Daarnaast stelt de notaris zich niet met zekerheid te kunnen herinneren of, in zijn telefonisch contact in april 2004 met [...], verbonden aan de Stichting [...], welke stichting bewindvoerder is geweest van de vader van klager, de onderhandse lening ter sprake is geweest, doch hij wenst dit ook niet uit te sluiten.

In zijn beslissing tot afwijzing van de klacht als kennelijk niet­gegrond heeft de voorzitter het volgens klager te dien aanzien ontoereikend verweer van de notaris ten onrechte niet meegewogen, aldus klager.

De beoordeling van het verzet

De Kamer verwijst voor de feiten en de inhoud van de klacht naar hetgeen terzake in de beslissing van 3 augustus 2006 is overwogen.

Samengevat gaat het in het verzet om de vraag of het verweer van de notaris ten aanzien van voormelde twee klachtonderdelen een kennelijke ongegrondverklaring van de klacht heeft gerechtvaardigd.

De Kamer is op grond van haar [summiere] onderzoek van oordeel ­ gelet op klagers verzetschrift ­ dat de klacht niet kennelijk ongegrond is, zodat zij het verzet gegrond zal verklaren en hierna zal overgaan tot beoordeling van de klacht.

De klacht en het verweer van de notaris

De klacht valt uiteen in zes onderdelen.

1.        Gezien de kennis die de notaris droeg van het door de zus van klager gepleegde bedrog in de opstelling van de nalatenschap van de moeder en zijn kennis van het lopende strafrechtelijke onderzoek is het de notaris te verwijten dat hij in april 2004 de Stichting [...] [bewindvoerder van de vader] advies heeft gegeven de onderhandse lening alvast te verrekenen met de nalatenschap.

2.        De notaris heeft de Kamer opzettelijk onjuist geïnformeerd door bij schrijven d.d. 7 februari 2006 [dupliek in de procedure met klacht nr 05-37] te vermelden dat hij geen contact heeft gehad met de bewindvoerder over de onderhandse lening aan de zus.

3.        De notaris ontkent bekend te zijn met de onderhandse lening van de ouders aan de zus, waarvan klager de notaris bij brief d.d. 31 juli 2003 op de hoogte heeft gebracht [bladzijde 2 van bijlage 6 van de klacht, de vermogensopstelling van [...] ten behoeve van de belastingaangifte van klager als erfgenaam].

4.        De notaris heeft herhaaldelijk verklaard dat klager “lariekoek” over hem verkoopt en heeft op dergelijke wijze de Kamer valselijk geïnformeerd [bijlage 1 bij de klacht].

5.        De notaris heeft de “Notariswet” overtreden door de regels rondom geheimhouding te schenden door in het telefoongesprek met de bewindvoerder informatie aan derden te verstrekken over het meest recente testament van de vader.

6.        Het testament d.d. 6 december 2001 is ten kantore van de notaris opgemaakt en niet elders, zoals blijkt uit de fax van 3 april 2006 van de bewindvoerder aan klager.

De notaris heeft gemotiveerd zowel schriftelijk als ter zitting verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht
Klachtonderdelen 2 en 3

Ter zitting heeft de notaris zijn verweer aldus toegelicht dat hij ten tijde van het opmaken van de testamenten van de ouders van klager niet bekend is geweest met de onderhandse lening, dit te minder nu hem het bestaan van voormelde lening indertijd bij de bespreking van de testamenten met de ouders ook niet is meegedeeld. De notaris was wel bekend met de brief van 31 juli 2003 van klager, maar heeft het vervolgens niet noodzakelijk geoordeeld om te reageren op de in de bijlage bij die brief van klager vervatte mededeling omtrent het bestaan van een onderhandse lening, nu de notaris daaraan voorafgaand nimmer van die lening had afgeweten.

Voor de Kamer staat genoegzaam vast dat de notaris, vanaf klagers brief van 31 juli 2003 aan de notaris en diens compagnon, notaris [A], wist of kon weten van de onderhandse lening, nu deze in de bijlage bij die brief met zoveel woorden wordt vermeld.

Uit de stukken blijkt naar het oordeel van de Kamer echter niet dat de notaris op de een of andere wijze een onjuist gebruik heeft gemaakt van zijn [mogelijke] bekendheid met de lening.

Voorts heeft de notaris ter zitting herhaald dat hij zich niet met zekerheid kan herinneren of hij in april 2004 telefonisch met de bewindvoerder daadwerkelijk heeft gesproken over de onderhandse lening, doch dat hij dit ook niet wenst uit te sluiten. Wel heeft hij in dat gesprek de bewindvoerder meegedeeld dat hij voor het maken van een verklaring van erfrecht een vermogensopstelling aan de accountant had opgevraagd. In de daaropvolgende vermogensopstelling van de accountant, [...], was geen onderhandse lening opgenomen. Uiteindelijk is de verklaring van erfrecht niet totstandgekomen. Zijn compagnon, notaris [A], was volgens het faxbericht van 3 april 2006 van de bewindvoerder aan klager wellicht bekend met het bestaan van de onderhandse lening, maar heeft de notaris ­ voor zover deze het zich kan herinneren ­ niet daarover geïnformeerd.

De Kamer ziet onvoldoende aanknopingspunten om voormeld verweer van de notaris onaannemelijk te achten, dit te minder nu de bewindvoerder in meergenoemd faxbericht geen melding heeft gemaakt van enige bekendheid bij de notaris met de lening en mede in aanmerking genomen dat klager geen bewijs heeft aangevoerd van het tegendeel.

Daarnaast moet worden vastgesteld dat het hier gaat om een aangelegenheid die reeds zeer geruime tijd speelt en waarin ook procedureel inmiddels het nodige is voorgevallen, zodat naar het oordeel van de Kamer de notaris niet kan worden verweten dat hij zich niet steeds weer exact ieder detail uit elk gesprek en geproduceerd stuk of bijlage daarbij of een daaropvolgende reactie kan herinneren.

Gelet op het vorenstaande is de Kamer van oordeel dat de notaris met de hem in deze klachtonderdelen verweten gedragingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom in deze onderdelen ongegrond.

Overige klachtonderdelen

Het onderzoek van deze klachtonderdelen heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt.

De beslissing

De Kamer van Toezicht voormeld:

verklaart het verzet gegrond;

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, G.H.I.J. Hage, J. Smal en N.P.C. van Wijk, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2007.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing ­ voor zover die de klacht betreft ­ staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage 

Beslissing d.d. 3 augustus 2006 van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt inzake de klacht onder nummer 06-17 van:

[...],

wonende te [...],

hierna ook te noemen klager,

tegen

[...],

notaris te [...],

hierna ook te noemen notaris.

De procedure

De voorzitter heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 23 mei 2006;

·         het antwoord van de notaris;

·         de repliek, met bijlagen, van klager;

·         de dupliek van de notaris.

De feiten

Op 22 december 2001 is overleden [...] [hierna de moeder], de moeder van klager en van zijn zus [...] [hierna de zus].

De moeder heeft twee testamenten doen opmaken; het eerste testament is op 18 februari 1999 verleden door notaris [...] [toen nog kandidaat-notaris op het kantoor van [de notaris , het tweede testament is op 6 december 2001 verleden door [de notaris]. Klager, zijn zus en hun vader zijn de erfgenamen.

Op 6 oktober 2005 is overleden [...] [hierna de vader], de vader van klager en van zijn zus. De vader heeft eveneens twee testamenten doen opstellen op bovengenoemde wijze en data.

Klager en zijn zus zijn de enige erven.

Klager heeft zich in de diverse navolgende procedures beklaagd over de naar zijn mening onjuiste gang van zaken rond het totstandkomen van de twee testamenten van zijn moeder en het laatste testament van zijn vader. Tevens heeft klager zijn zus ervan beschuldigd valsheid in geschrifte te hebben gepleegd door op 18 februari 1999 een handtekening onder het testament te zetten in plaats van haar moeder en geld verduisterd te hebben uit de nalatenschap van haar moeder.

Bij beslissing van 19 februari 2003 heeft de Kamer van Toezicht de op 4 september 2002 ingekomen klacht van klager tegen de notaris [en zijn toenmalige kandidaat-notaris [...]] betreffende de gang van zaken rondom de twee bovenaangeduide testamenten van de moeder in de klachtzaak onder nummer

02-39 op de eerste twee onderdelen ongegrond verklaard en op het laatste onderdeel gegrond verklaard, met oplegging van een maatregel. Deze beslissing is onherroepelijk.

Tegen de zus heeft klager op 24 juli 2002 bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan van onder andere valsheid in geschrifte en verduistering. De officier van justitie te ’s­Gravenhage heeft bij beslissing van

23 december 2004 beslist om de zaak tegen de zus van klager te seponeren wegens gebrek aan bewijs.

De door klager op 16 augustus 2005 tegen de handelwijze van het Openbaar Ministerie ingediende klachten zijn bij schrijven van de hoofdofficier van justitie van 4 oktober 2005 ongegrond verklaard.

Bij beslissing van 20 juli 2005 heeft de voorzitter van de Kamer van Toezicht de op 27 mei 2005 ingekomen klacht van klager in de klachtzaak onder nummer 05-16, eveneens tegen beide notarissen, als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, nu deze klacht in wezen hetzelfde behelsde als die welke door de Kamer in zaak 02-39 ongegrond was verklaard.

Bij beslissing van 16 november 2005 heeft de Kamer van Toezicht het verzet van klager tegen de

afwijzende beslissing van 20 juli 2005 van de voorzitter van de Kamer in de klachtzaak onder nummer 05-16 van klager tegen beide notarissen ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing staat geen beroep open.

Bij beslissing van 17 mei 2006 heeft de Kamer van Toezicht de op 16 augustus 2005 ingekomen klacht, in de klachtzaak onder nummer 05-33, waarin klager de notaris en notaris [...] verwijt dat zij in het kader van het strafrechtelijk onderzoek – waarin zij zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen – niet de waarheid hebben gesproken, ongegrond verklaard.

Klager is op 13 juni 2006 van deze beslissing in appèl gegaan.

Eveneens bij beslissing van 17 mei 2006 heeft de Kamer van Toezicht de op 15 november 2005 ingekomen klacht van klager in de klachtzaak onder nummer 05-37, waarin klager verwijt aan:

1.        de notaris, dat hij op 10 oktober 2005 in strijd met de wet en zonder toestemming van de erven per fax kopieën van de twee testamenten van de vader aan het notariskantoor [...] heeft gezonden;

2.        kandidaat-notaris [...], dat hij het testament van 18 februari 1999 van de vader niet correct heeft verleden nu daaruit te lezen is dat het niet onmiddellijk na voorlezing is ondertekend;

3.        de notaris, dat de inhoud van het testament d.d. 6 december 2001 niet eenduidig is, want onzorgvuldig opgemaakt en bovendien niet tot stand had mogen komen wegens de dementie van de vader,

in alle onderdelen ongegrond verklaard.

Klager is op 13 juni 2006 van deze beslissing in appèl gegaan.

De klacht en het verweer van de notaris

De klacht valt uiteen in zes onderdelen.

1.        Gezien de kennis die de notaris droeg van het door de zus gepleegde bedrog in de opstelling van de nalatenschap van de moeder en zijn kennis van het lopende strafrechtelijke onderzoek is het de notaris te verwijten dat hij in april 2004 de Stichting [...] [bewindvoerder van de vader] [hierna de bewindvoerder] advies heeft gegeven de onderhandse lening alvast te verrekenen met de nalatenschap.

2.        De notaris heeft de Kamer opzettelijk onjuist geïnformeerd door bij schrijven d.d. 7 februari 2006

[dupliek in de procedure met klacht nr 05-37] te vermelden dat hij geen contact heeft gehad met de bewindvoerder over de onderhandse lening aan de zus.

3.        Klager verwijt de notaris dat hij ontkent bekend te zijn met de onderhandse lening van de ouders aan de zus, waarvan hij de notaris bij brief d.d. 31 juli 2003 op de hoogte heeft gebracht [bladzijde 2 van bijlage 6, de vermogensopstelling van [...] ten behoeve van de belastingaangifte van klager als erfgenaam].

4.        Klager verwijt de notaris dat hij herhaaldelijk verklaart dat klager ”lariekoek” over hem verkoopt en informeert op dergelijke wijze de Kamer valselijk [bijlage 1 bij de klacht].

5.        De notaris heeft de ”Notariswet” overtreden door de regels rondom geheimhouding te schenden door in het telefoongesprek met de bewindvoerder informatie aan derden te verstrekken over het meest recente testament van de vader.

6.        Het testament d.d. 6 december 2001 is ten kantore van de notaris opgemaakt en niet elders, zoals blijkt uit de fax van 3 april 2006 van de bewindvoerder.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voorzover nodig ­ zal worden besproken.

De beoordeling

Klachtonderdelen 1 t/m 4

Al deze klachtonderdelen zien erop dat de notaris in april 2004 de bewindvoerder van de vader advies gegeven heeft de aan de zus verstrekte lening te verrekenen met de nalatenschap (waarmee kennelijk bedoeld wordt kwijtschelding) en daarvan de Kamer bij brief van 7 februari 2006 onjuist geïnformeerd heeft. De notaris ontkent dat advies gegeven te hebben, temeer daar hij - omdat klager van mening was en is dat de testamenten van zijn moeder en ook het laatste testament van zijn vader niet juist tot stand zijn gekomen - niet toegekomen is aan een verdere afhandeling van de nalatenschap. Klager heeft na de ontkenning van de notaris zijn standpunt niet, althans onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar de brief van de bewindvoerder d.d. 3 april 2006 kan daartoe niet dienen, nu in die brief niets gezegd wordt over een dergelijk advies. De klacht is daarom in deze klachtonderdelen ongegrond.

Klachtonderdeel 5

Het verwijt van klager dat de notaris informatie heeft verstrekt uit het meest recente testament van zijn toen nog in leven zijnde vader is – blijkens voornoemde brief van 3 april 2006 van de bewindvoerder – aldus de notaris naar aanleiding van deze brief, niet juist, nu het blijkt te gaan om het meest recente testament van de toen reeds overleden moeder. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.

De klacht is daarmee ook in dit onderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 6

De notaris meldt dat zowel de voorbereidende bespreking als ook het passeren van de aanvullende testamenten op 6 december 2001 beide ten huize van de ouders van klager hebben plaatsgevonden, zoals dit ook reeds in eerdere procedures aan de orde is geweest. De enkele verklaring de auditu van de bewindvoerder levert niet het bewijs van het tegendeel.

Voorzover dit klachtonderdeel ook ziet op ondertekening van het eerste testament van de moeder verwijst de Kamer naar haar beslissing d.d. 19 februari 2003 in de zaak met klachtnummer 02-39, waarin dit onderwerp reeds aan de orde is geweest. Daarin is bepaald dat een tuchtrechtelijke procedure zich niet leent voor beantwoording van een vraag omtrent de rechtsgeldigheid van een testament en dat daartoe een civielrechtelijke procedure diende te worden geëntameerd. In de aanhangig gemaakte civielrechtelijke procedure onder rolnummer 03.1791 is overwogen dat er inzake het eerste testament van de moeder geen aanleiding is te twijfelen aan de authenticiteit van de akte. De overweging is nog niet uitgemond in een dictum. Er is dan ook thans geen enkele aanleiding om op de authenticiteit in een tuchtrechtelijke procedure terug te komen.

De klacht is daarmee ook in dit onderdeel ongegrond.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond moet worden aangemerkt en mitsdien zal worden afgewezen.

De beslissing

De voorzitter van genoemde Kamer van Toezicht:

wijst de klacht in alle onderdelen af als kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr R.J. Paris, voorzitter, op 3 augustus 2006.

Van deze beslissing wordt door de secretaris een afschrift gezonden aan de notaris en aan klager, aan klager bij aangetekende brief.

Klager kan, indien hij daartoe aanleiding zou vinden, binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer van Toezicht. In geval van verzet dient klager gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen en kan klager daarbij vragen over zijn verzet te worden gehoord.