ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0243 Kamer van toezicht Breda Kl 7/2006

ECLI: ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0243
Datum uitspraak: 12-02-2007
Datum publicatie: 30-07-2009
Zaaknummer(s): Kl 7/2006
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Op grond van de hiervoor genoemde correspondentie moet worden vastgesteld, dat de notaris eerst in zijn ter zake van de klacht ingediende verweerschrift voldoende uitleg heeft verstrekt over het niet betaald zijn van de nalatenschapschulden.Anders dan hij meent kan uit de door klager destijds ontvangen afrekening niet zonder meer worden afgeleid dat die schulden niet op het aan klager en zijn zuster uit te keren boedelsaldo door de notaris in mindering waren gebracht.  Dat daarover bij klager, zeker nadat de betreffende schuldeisers bij hem alsnog op betaling aandrongen, onduidelijk bestond, is dan ook begrijpelijk.  

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE BREDA

Beslissing

op de op 9 juni 2006 ingekomen klacht van [naam], wonende te [plaatsnaam], tegen notaris mr. [naam], gevestigd te [plaatsnaam].

1.      Het verloop van de zaak.

Na het tussen partijen gevoerde schriftelijke debat, dat blijkt uit hun brieven van 12 september 2006, met producties, 20 oktober 2006 en 12 januari 2007, heeft de mondelinge behandeling van de klacht door de kamer plaatsgevonden op 31 januari 2007, waarbij zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. [naam], advocaat te [plaatsnaam], en de notaris, bijgestaan door mr.[naam], advocaat [plaatsnaam].

2.      De inhoud van de klacht.

Klager heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn klacht beperkt tot de volgende verwijten.

Klager verwijt de notaris dat hij ondanks vele verzoeken geen, althans volstrekt onvoldoende en uiterst ontijdig opheldering heeft verstrekt over het al dan niet betaald hebben uit de boedel van een tweetal nalatenschapschulden.

Daarnaast verwijt klager de notaris dat hij over het door hem in depot gehouden saldo van de nalatenschappen onvoldoende rente heeft vergoed en evenmin daarover afdoende informatie heeft verstrekt.

3.      De feiten.

Op grond van de klachtstukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen moet worden uitgegaan van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.

-         Klager en zijn zuster zijn als enige erfgenamen gerechtigd in de nalatenschappen van hun ouders. Klagers vader is overleden op 30 juli 1995 en klagers moeder op 22 juli 1996.

-         Tussen klager en zijn zuster zijn geschillen gerezen over de afwikkeling van die nalatenschappen, die hebben geleid tot een procedure bij de rechtbank Breda.

-         Ter beëindiging van die procedure hebben klager en zijn zuster in juli 2002 een vaststellingovereenkomst gesloten en is aan de notaris, onder wie het saldo van de nalatenschappen berustte, verzocht overeenkomstig de inhoud van die overeenkomst een akte van verdeling op te stellen.

-         Deze akte is, na goedkeuring van klager en zijn zuster, door de notaris op 28 maart 2003 verleden.

-         Onderdeel van de vaststellingsovereenkomst betrof een tweetal schulden,  te weten een schuld wegens overbedeling inzake ruilverkaveling van f. 6.428,-- en een schuld aan accountantskantoor [naam], groot f. 987,-, die ingevolge artikel 8 van die overeenkomst ten laste van de nalatenschappen dienden te worden gebracht.

-         De notaris heeft op 31 maart 2003 aan klager en zijn zuster een uitbetaling gedaan van het volgens hem ingevolge de vaststellingsovereenkomst aan hen toekomende aandeel. Blijkens de aan de erfgenamen gezonden afrekening heeft de notaris een vergoeding aan rente (1,5%) over het onder berustende boedelsaldo vergoed ad

-         € 10.593,60.

-         Klager, die nadien door de betreffende crediteuren werd aangesproken over het nog niet voldaan zijn van hun vorderingen, heeft (via zijn rechtsbijstand-verzekeraar) de notaris diverse malen (schriftelijk) daarover om opheldering gevraagd en de notaris verzocht en gesommeerd, zo de betaling daarvan nog niet had plaatsgevonden, daartoe alsnog over te gaan. 

4.      Het standpunt van klager.

Klager stelt dat hij, totdat de hiervoor genoemde crediteuren bij hem tot betaling van hun vorderingen aandrongen, ervan uit is gegaan dat die vorderingen door de notaris uit het saldo van de nalatenschappen waren voldaan.

Dit lag ook volgens klager in de rede nu de betreffende nota’s bij de notaris waren ingediend en door hem nimmer zijn geretourneerd.

Klagers voert verder aan dat hij er alle belang bij had dat de notaris hierover aan hem opheldering verstrekte.

Onder verwijzing naar door hem overgelegde correspondentie, betoogt klager dat de notaris gedurende een reeks van jaren heeft geweigerd hierover afdoende informatie te verstrekken.

Klager acht dit handelen c.q. nalaten jegens hem dermate onzorgvuldig en klachtwaardig, dat daarop naar zijn mening het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel past.

Verder stelt klager dat de notaris ten behoeve van de aan hem en zijn zuster te vergoede rente over het onder de notaris berustende saldo van de nalatenschappen een onjuiste berekening heeft toegepast. In de opvatting van klager heeft de notaris daarbij immers een enkelvoudige renteberekening gehanteerd, terwijl dit een samengestelde berekening had moeten zijn. Ook hierover weigert de notaris informatie te verstrekken, aldus klager.

Klager meent dan ook dat een herberekening van de rentevergoeding dient te plaats te vinden, nu het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde berekening in casu € 5.000,-- à € 6.000,-- bedraagt.

5.      Het standpunt van de notaris.

De notaris voert op de eerste plaats aan dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij zijn klacht met overschrijding van de in artikel 99, lid 12 van de Wet op het notarisambt voorgeschreven termijn van 3 jaar na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde kennis heeft genomen van de klachtwaardige handeling, heeft ingediend.

De notaris stelt daartoe dat klager na ontvangst van een afschrift van de opgemaakte afrekening en na ontvangst van het hem overgemaakte aandeel in de nalatenschappen, beide op 31 maart 2003, kennis heeft kunnen nemen van de door hem vermeende omissie.

Nu de klacht eerst op 9 juni 2006 is ingediend, derhalve ruim 2 maanden na ommekomst van genoemde termijn, kan klager daarin volgens de notaris niet meer worden ontvangen.

Voor zover dit anders mocht zijn, voert de notaris aan dat hij de nalatenschappen met de uitbetaling op 31 maart 2003 aan klager en zijn zuster van hun aandeel daarin, volledig heeft afgewikkeld.

Ter zake van de hiervoor genoemde nalatenschapschulden voert de notaris aan dat hij deze niet heeft voldaan, omdat hem daartoe geen opdracht was verstrekt. De notaris betwist bovendien dat hij beschikte over de betreffende nota’s of kopieën daarvan en stelt zich op het standpunt dat in de vaststellingsovereenkomst geen bepalingen zijn opgenomen dat hij voor de betaling van die facturen moest zorg dragen.

De notaris uit daarnaast het vermoeden dat de raadslieden van klager en zijn zuster ten onrechte ervan uit zijn gegaan, dat de betreffende bedragen in depot zijn gebleven, hetgeen echter volgens hem niet het geval is, omdat hij immers het volledige saldo van de nalatenschappen heeft uitgeboekt en aan de erfgenamen heeft overgemaakt aan de hand van de bedragen als genoemd in de vaststellingsovereenkomst.

Volgens de notaris heeft hij dit ook weergegeven in de aan hen toegezonden afrekeningen, waaruit klager in combinatie met het door hem ontvangen bedrag heeft kunnen opmaken dat het gehele saldo van het depot aan hem en zijn zuster was uitgekeerd en dat zij zelf voor de betalingen van de schulden moesten zorg dragen.

De desondanks daarover door klager en zijn raadslieden gestelde vragen zijn volgens de notaris door hem afdoende beantwoord in zijn brief van 21 april 2005.

Wat betreft de berekening van de rente heeft de notaris (bij gelegenheid van de mondelinge behandeling) verklaard dat hem na controle is gebleken dat deze

inderdaad ten onrechte is gebaseerd op een enkelvoudige rentevergoeding.

De betreffende berekening is volgens de notaris door zijn boekhouder opgesteld en dient te worden gecorrigeerd. Na herberekening komt volgens de notaris aan klager en zijn zuster nog een bedrag van € 1.225,40 toe.

6.      De beoordeling en de gronden daarvoor.

De ontvankelijkheid van klager .

Anders dan de notaris meent dient naar het oordeel van de kamer klager in zijn klacht te worden ontvangen.

De klacht betreft immers het verwijt aan de notaris dat hij ondanks vele verzoeken geen of onvoldoende en daarbij volstrekt ontijdig, informatie heeft verstrekt enerzijds over het al dan niet betaald zijn van de betreffende nalatenschapschulden en anderzijds over de berekening van de door hem aan klager (en zijn zuster) vergoede rente over het door hem in depot gehouden saldo van de nalatenschappen.

Bepalend voor de aanvang van de in artikel 99, lid 12 Wna voorgeschreven termijn is naar het oordeel van de kamer niet het tijdstip waarop de notaris tot uitbetaling van het aandeel in de nalatenschappen van klager en van toezending aan hem van de daarop betrekking hebbende afrekening is overgegaan, maar het moment waarop de door of namens klager aan de notaris verzochte informatie ontoelaatbaar zou zijn uitgebleven.

Blijkens de door klager overgelegde correspondentie heeft hij op 25 april 2003 via het accountantskantoor [naam] aan de notaris voor het eerst om die informatie verzocht, welk verzoek nadien bij brieven van 23 februari 2004, 11 mei 2004, 25 juni 2004, 16 juli 2004, 18 maart 2005 en 18 mei 2005 van zijn rechtsbijstandverzekeraar is herhaald en waarin, met name wat betreft de brief van 23 februari 2004, is aangezegd, dat bij verder uitblijven van een reactie, zal worden overwogen om een tuchtrechtelijke klacht tegen hem in te dienen.

Ofschoon geen exact aanvangstijdstip van de door klager verweten tekortkoming valt te benoemen, moet hieruit wel worden afgeleid, dat het moment waarop klager van het nalaten van de notaris kennis nam, enige tijd ligt na het uitbetalen van klagers aandeel en in ieder geval op een zodanig tijdstip dat zijn onderhavige

klacht binnen de hiervoor genoemde termijn moeten worden geacht te zijn ingediend.

De inhoudelijke beoordeling van de klacht .

Op grond van de hiervoor genoemde correspondentie moet worden vastgesteld, dat de notaris eerst in zijn ter zake van de klacht ingediende verweerschrift voldoende uitleg heeft verstrekt over het niet betaald zijn van de nalatenschapschulden.

Anders dan hij meent kan uit de door klager destijds ontvangen afrekening niet zonder meer worden afgeleid dat die schulden niet op het aan klager en zijn zuster uit te keren boedelsaldo door de notaris in mindering waren gebracht.

Dat daarover bij klager, zeker nadat de betreffende schuldeisers bij hem alsnog op betaling aandrongen, onduidelijk bestond, is dan ook begrijpelijk.

Ook de brief van de notaris van 21 april 2005 nam die onduidelijk niet zonder meer weg.

Het had derhalve op weg de van de notaris gelegen dat hij bij de uitbetaling van het saldo van de boedel aan klager en zijn zuster direct duidelijk had gemaakt dat de betreffende schulden nog uit hun ontvangen aandeel moesten worden voldaan.

Op grond van de overgelegde correspondentie moet worden vastgesteld dat de notaris die onduidelijkheid bij klager gedurende lange tijd heeft laten voort bestaan.

Dit klachtonderdeel is daarmee gegrond.

Ook klagers verwijt ten aanzien van de berekening van de rentevergoeding treft doel, nu de notaris heeft verklaard dat hem na controle is gebleken dat daarbij ten onrechte een enkelvoudige in plaats van een samengestelde renteberekening is gehanteerd.

Niettegenstaande de eerdere verzoeken van of namens klager die berekening te herzien, heeft de notaris eerst na het indienen van de klacht aanleiding gezien voor een controle en herberekening.

Met dit alles heeft de notaris in strijd gehandeld met hetgeen een goed notaris betaamt. De kamer keurt deze handelwijze af en acht deze dermate laakbaar dat zij hierin reden ziet voor het opleggen aan de notaris van de maatregel van waarschuwing.

7.      De beslissing.

De kamer van toezicht

verklaart de klacht, zoals deze als hiervoor is beperkt, gegrond;

legt ter zake daarvan aan de notaris de maatregel op van waarschuwing;

bepaalt dat deze maatregel zal worden uitgesproken door de voorzitter in een van de vergaderingen van de kamer, waartoe de kandidaat-notaris zal worden opgeroepen.

Deze beslissing is gegeven op 12 februari 2007 door mrs. M.M. Steenbeek, voorzitter, C. Wallis, H. Quispel, Th.G.M. de Kort, allen leden, en J.C.M. Roelen-Nuijten,  plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, secretaris, en in openbaar uitgesproken.

Tegen deze beslissing kan binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief waarbij de beslissing is toegezonden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, t.a.v. kamer 17A)