ECLI:NL:TDIVBC:2007:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2007:8
Datum uitspraak: 13-02-2007
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/14
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onderzoek kat, geboren 10 februari 1993, wegens een epileptiforme aanval.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/14

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 26 juli 2006 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/53)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 26 juli 2006, verzonden op 26 juli 2006, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 27 juli 2006 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 15 september 2006 heeft appellante het beroepschrift aangevuld.

Beklaagde heeft bij brief van 14 oktober 2006 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 8 december 2006. Beide partijen zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 17 mei 2005 heeft de echtgenoot van appellante telefonisch contact gehad met beklaagde, wegens een epileptiforme aanval van haar kat, genaamd Dotje en geboren op 10 februari 1993.

2.2   Op 18 mei 2005 heeft beklaagde de kat lichamelijk onderzocht en een bloedonderzoek verricht, waaruit onder andere een glucosewaarde van 5.06 naar voren kwam. Appellante heeft meegedeeld dat zij de kat voor nader onderzoek aan zou bieden aan een haar bekende dierenarts van  Z. Beklaagde heeft de bloeduitslagen meegegeven.

2.3  Op 20 mei 2005 heeft appellante de kat aangeboden aan een opvolgend dierenarts. Uit het door deze verrichte bloedonderzoek kwam onder meer een glucosewaarde van 10.6. De opvolgend dierenarts heeft de diagnose “ernstige diabetes mellitus” gesteld en heeft een therapie ingezet met vocht en insuline. Op 21 mei 2005 is de kat overleden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster meent dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij, kort gezegd, haar kat onvoldoende heeft onderzocht en daardoor de diabetes die, zo meent klaagster, de kat uiteindelijk fataal is geworden, niet heeft onderkend.

5.3.

Het College stelt, alvorens hierover te overwegen, vast dat de verklaringen van partijen elkaar op enkele punten tegenspreken. Dit geldt voor het, al dan niet, door beklaagde gegeven advies om de kat Phenobarbital toe te dienen en voor de vraag of de kat tijdens het consult van 18 mei door de poten zakte. Als de verklaringen van partijen elkaar tegenspreken en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten of omstandigheden vast te stellen, welk van beide verklaringen voor juist moet worden gehouden, onthoudt het College zich, volgens vaste jurisprudentie, op die punten van een oordeel.

5.4.

Het College stelt voorts vast dat de verklaringen van partijen een verschillend licht werpen op de wijze waarop de doorverwijzing naar Z tussen hen is besproken. Gelet op de stukken en op het verhandelde ter zitting, acht het College het voldoende aannemelijk dat klaagster bij beklaagde de indruk heeft kunnen wekken dat zij gemakkelijk toegang had tot een dierenarts van Z, zodat het veterinair niet onjuist was om geen verwijsbrief mee te geven. Het College wijst erop dat, naar onweersproken vaststaat, beklaagde de noodzakelijke informatie, te weten de bloeduitslagen, wel heeft meegegeven.

5.5.

Met betrekking tot klaagsters verwijt dat beklaagde, tengevolge van onvoldoende onderzoek, de diagnose diabetes mellitus heeft gemist, overweegt het College, dat de door beklaagde, bij het door hem uitgevoerde bloedonderzoek, gevonden glucosewaarde van 5.06 niet wijst op diabetes. Anders dan klaagster meent, is de bloedwaarde de bepalende indicatie voor diabetes en niet de urinewaarde. Overigens stelde de opvolgend dierenarts een glucosewaarde van 10.6 vast, hetgeen lichtelijk hoger is dan de normaalwaarde, maar niet behoeft te duiden op diabetes. Bekend is ook dat de glucosewaarde verhoogd kan zijn door stress of andere aandoeningen zonder dat sprake is van diabetes mellitus.

5.6.           Klaagster voelt zich door beklaagde onheus bejegend. Beklaagde heeft dit weersproken. Het College overweegt dat, wat hier ook van zij, volgens vaste jurisprudentie de bejegening van eigenaren van patiënten buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zijnde de wettelijke basis van het veterinair tuchtrecht, valt.

5.7.     De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Reeds daarom kan van een toekenning van schadevergoeding geen sprake zijn.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Samenvattend bestaat het beroepschrift van appellant uit drie grieven, te weten:

- dat in de bestreden beslissing er ten onrechte van wordt uitgegaan dat haar kat Dotje een Europese korthaar was,

- dat beklaagde appellante onbehoorlijk heeft bejegend, en

- dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld, ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht en een zwaar zieke kat niet behoorlijk heeft behandeld.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent deze grieven als volgt.

4.2   Aangaande eerstgenoemde grief overweegt het Veterinair Beroepscollege dat appellante zelf de patiëntenkaart van 19 juli 2005 heeft overgelegd, waarin als dierras van haar kat Dotje wordt vermeld “Europesche korthaar”. Appellante heeft deze rasaanduiding in de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege nimmer bestreden, zodat het begrijpelijk is dat deze in de bestreden uitspraak is overgenomen. Appellantes tegenwerping dat de kat Dotje geen kortharige, maar een langharige kat is geweest, is bovendien niet relevant voor de beantwoording van de vraag of het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat beklaagde niet is tekort geschoten in de vereiste veterinaire zorg. Deze eerste grief van appellante kan derhalve buiten verdere beschouwing blijven.

4.3   Appellante heeft als tweede grief gesteld dat beklaagde haar brutaal, bot, grof en arrogant heeft bejegend, geen excuses heeft aangeboden en leugens zou hebben verteld.

Beklaagde heeft de bedoelde stellingen van appellante betwist.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de bejegening van de eigenaar van een dier door de dierenarts als zodanig niet valt binnen de reikwijdte van artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD). Hetgeen appellante heeft gesteld omtrent de gedragingen van beklaagde leidt het Veterinair Beroepscollege niet tot het oordeel dat beklaagde hiermee is tekort geschoten in de zorg die hij als dierenarts behoorde te betrachten ten opzichte van de kat Dotje, noch dat hij op andere wijze in zodanige mate is te kort geschoten dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren in het algemeen ernstige schade kan ontstaan. Derhalve treft appellantes grief omtrent de bejegening door beklaagde geen doel.

4.4   Ten derde heeft appellante aangevoerd dat beklaagde ten onrechte geen nader onderzoek heeft gepleegd en een zwaar zieke kat niet behoorlijk heeft behandeld. De kat kon volgens appellante niet meer op de achterpoten staan. Appellante meent dat beklaagde de diagnose diabetes heeft gemist en dat hij haar kat had kunnen redden indien hij direct insuline en vocht zou hebben toegediend. Naar haar mening had beklaagde ook urine-onderzoek moeten verrichten en de bloeddruk moeten meten.

Beklaagde heeft betwist dat de kat van appellante op 18 mei 2005 erg ziek was en dat de kat verlammingsverschijnselen vertoonde. Beklaagde heeft gesteld dat de bloedsuikerwaarde bepalend is voor de diagnose diabetes, en niet de urinewaarde. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij geen bloeddruk opneemt bij een kat, omdat de opgenomen bloeddruk van een gestrest dier op de behandeltafel geen realistisch en bruikbaar beeld geeft.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent de beweerdelijk gemiste diagnose, het door beklaagde gepleegde onderzoek en het niet terstond behandelen van de kat als volgt.

4.5   In het onderhavige geval heeft beklaagde naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege veterinair niet onjuist gehandeld door de kat Dotje met verschijnselen van epilepsie eerst te onderwerpen aan een klinisch onderzoek en vervolgens een bloedonderzoek te verrichten. Met beklaagde is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de gevonden waarden uit het bloedonderzoek van 18 mei 2005 niet afweken van de normaalwaardes en niet duidden op een oorzaak van de ziekteverschijnselen van appellantes kat. Zoals ook het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen duidt een glucosewaarde van 5.06 niet op diabetes, zoals appellante heeft gesteld. Ook de door de opvolgend dierenarts op 20 mei 2005 gevonden glucosewaarde van 10.6 duidt zeker niet zonder meer op diabetes, nu deze waarde slechts beperkt boven de bovengrens van de normaalwaarde ligt.

De gevonden waarden geven derhalve geen aanwijzing dat appellantes kat leed aan diabetes, zodat reeds hierom niet geoordeeld kan worden dat beklaagde veterinair verwijtbaar de diagnose van diabetes gemist zou hebben.

4.6   Op grond van het verhandelde stelt het Veterinair Beroepscollege vast dat tijdens het consult van 18 mei 2005 beklaagde nader onderzoek heeft geadviseerd en dat klaagster de voorkeur heeft gegeven dit nadere onderzoek te laten uitvoeren bij  Z, alwaar zij een dierenarts kende. Zij heeft medegedeeld daar diezelfde middag naar toe te zullen gaan.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat niet is gebleken dat voor zodanig nader onderzoek – waaronder het meten van de bloeddruk- tijdens het consult op 18 mei 2005 een acute noodzaak bestond. Dat beklaagde instemde met de wens van appellante om het nadere onderzoek in Z te laten plaatsvinden was dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Evenmin is naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege het feit dat beklaagde appellante geen verwijsbrief heeft meegegeven, beklaagde te verwijten, nu appellante zelf de wens te kennen had aangegeven zich te wenden tot een andere, haar bekende dierenarts en beklaagde wel de resultaten van het bloedonderzoek aan appellante heeft meegegeven.

Op grond van het voorgaande faalt derhalve ook de grief ten aanzien van het door beklaagde gepleegde onderzoek en het niet terstond behandelen van de kat.

4.7   Conclusie is derhalve dat geen van de grieven van appellante doel treffen.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. M.J. Kuiper, mr. H.C. Cusell, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 13 februari 2007 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris