ECLI:NL:TDIVBC:2007:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/08

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2007:3
Datum uitspraak: 02-04-2007
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/08
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wijze, waarop beklaagde konijn heeft vastgehouden en na behandeling in tas heeft gestopt.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/08

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 23 februari 2006 van het

Veterinair Tuchtcollege (2004/41)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 23 februari 2006, verzonden op 24 februari 2006, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenartsassistente te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenartsassistente had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 12 april 2006 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 1 juni 2006 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 8 december 2006. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Beklaagde is met voorafgaand bericht niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 1 maart 2004 heeft appellante haar konijn, genaamd Vlug als water, vanwege een tranend oog aangeboden aan een dierenarts van de praktijk waar beklaagde werkzaam is. De dierenarts heeft het konijn onderzocht en behandeld. Beklaagde heeft het konijn tijdens de behandeling vastgehouden en na behandeling in de tas gezet waarin het was vervoerd. De behandelend dierenarts heeft het konijn een injectie Dexamethason toegediend, terwijl het in de tas zat. Het konijn heeft tijdens de behandeling geschreeuwd.

2.2   Binnen een uur na thuiskomst, bemerkte appellante dat het konijn zich niet normaal bewoog. De behandelend dierenarts heeft op 2 maart 2004 geconstateerd dat het achterlijf van het konijn was verlamd. Op 3 maart 2004 is besloten tot euthanasie, omdat geen verbetering was opgetreden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden uitspraak, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenartsassistente had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster meent dat beklaagde in die zorg te kort is geschoten omdat zij tijdens het consult bij de dierenarts zo hard op haar konijn gedrukt heeft, dat de rug van het dier is gebroken en euthanasie de enige reële optie werd.

Daarnaast verwijt klaagster beklaagde dat zij, beklaagde, al onmiddellijk had vastgesteld dat de rug van het konijn gebroken was, maar dit probeerde te verbergen door het konijn in de tas te laten injecteren.

5.3.

Het College overweegt dat konijnen zich vaak tegen een diergeneeskundige behandeling verzetten. Zij ervaren dan stress en schreeuwen het uit. Anders dan klaagster meent, is dit geen teken van doodsnood. Verder is de rug bij konijnen een zeer kwetsbaar punt. Dit is een gevolg van het feit dat bij konijnen de spieren in de achterpoten zeer sterk ontwikkeld zijn, terwijl de rug relatief zwak is. Zo kan een konijn in het hok zelf een breuk in de rug veroorzaken, als het zich draait en tegelijkertijd afzet. Het risico van rugbreuk is derhalve, ook bij een veterinair juiste wijze van vasthouden, altijd aanwezig en het College acht het op zich tuchtrechtelijk niet verwijtbaar als dit risico zich een keer voltrekt.

5.4.

Van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zou in dit geval wel sprake zijn, als vast zou komen te staan dat beklaagde het konijn op te hardhandige wijze heeft gehanteerd. Het College is van oordeel dat noch op grond van de stukken, noch op grond van het verhandelde ter zitting is vast te stellen dat dit het geval is geweest.

5.5.

Ook het feit dat het konijn een injectie toegediend heeft gekregen terwijl het al in de tas waarin klaagster het vervoerde zat, is geen indicatie voor onjuist handelen van beklaagde. Het is in de diergeneeskunde niet ongebruikelijk om een konijn een injectie toe te dienen als het zich al in de kooi of tas bevindt, waar het in vervoerd wordt. Deze werkwijze is er op gericht om verdere stress bij het konijn te vermijden.

5.6.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Zoals appellante ter zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft bevestigd, betreft de klacht de wijze waarop beklaagde het konijn van appellante heeft vastgehouden tijdens de behandeling op 1 maart 2004.

De lezing van appellante omtrent hetgeen toen heeft plaatsgevonden houdt in

(-) dat beklaagde op de behandeltafel het konijn met de kop van zich af vasthield aan de voorpoten en zoveel mogelijk omsloot,

(-) dat beklaagde vervolgens omhoog kwam waardoor de achterpoten richting de kop konden komen en de rug van het konijn zich kromde, en

(-) dat beklaagde vervolgens weer druk naar beneden uitoefende waardoor de rug brak. Ter zitting heeft appellante deze manier van vasthouden getoond en gesteld dat zij een “knak” heeft gehoord.

Beklaagde heeft in de stukken uiteengezet hoe zij het konijn heeft gehanteerd en gesteld dat zij tijdens het vasthouden van het konijn niet omhoog is gekomen, maar heeft geprobeerd het konijn meer te omsluiten toen het tegenstribbelde, en dat zij niet op het konijn heeft gedrukt. Zij weet niet hoe de rug beschadigd is.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat vaststaat dat het konijn na de behandeling op 1 maart 2004 verlammingsverschijnselen vertoonde. Appellante constateerde na thuiskomst dat het konijn niet op de gebruikelijke wijze kroop toen appellante het op haar schoot zette. Op 2 maart 2004 stelde de behandelend dierenarts vast dat er verlammingsverschijnselen waren en vermeldde daarbij de volgende bevindingen: rugpalpatie gaf geen crepitatie of pijnreactie; er was geen pijnperceptie aan de achterhand; kniepees- en ischiadicusreflex was normaal; er waren geen stell-/correctie reflexen; er was geen Shiff-Sherrington fenomeen; de achterhand was vuil. De dierenarts adviseerde nog even af te wachten in verband met de mogelijkheid van een spinale shock.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat weliswaar als vaststaand kan worden aangenomen dat er verlammingsverschijnselen waren, doch dat de hiervoor weergegeven bevindingen onvoldoende steun bieden voor de gevolgtrekking dat sprake was van een gebroken rug, zoals appellante heeft gesteld. Ook het toedienen van Dexamethason, welk middel niet geïndiceerd is bij een gebroken rug, vormt geen ondersteuning van appellantes stelling.

Gelet op hetgeen appellante en beklaagde over en weer naar voren hebben gebracht, acht het Veterinair Beroepscollege het aannemelijk dat beklaagde het konijn heeft gefixeerd op een wijze als door appellante is aangegeven, alsmede dat tijdens deze fixatie ruggenmergtrauma – niet zijnde een gebroken rug - is ontstaan dat uiteindelijk heeft geleid tot de verlammingsverschijnselen die door de behandelend dierenarts op 2 maart 2004 zijn geconstateerd. Echter, niet kan worden vastgesteld of het trauma is ontstaan door handelen van beklaagde dan wel (mede) door verzet van het konijn zelf. Hierbij neemt het Veterinair Beroepscollege evenals het Veterinair Tuchtcollege in aanmerking dat bij konijnen de rug een kwetsbaar punt is, aangezien de spieren van de achterpoten zeer sterk ontwikkeld zijn en de structuur van de rug relatief zwak is.

Appellante heeft gesteld dat beklaagde het konijn zodanig had moeten vasthouden, dat het zich niet kon bezeren.

Het Veterinair Beroepscollege is echter, gelet op hetgeen zojuist is overwogen, van oordeel dat de stelling dat een assistent(e) een konijn zodanig dient te fixeren dat het dier zich op geen enkele wijze zou kunnen bezeren tijdens de behandeling – en de assistent(e) dus bij het optreden van letsel te kort schiet in de zorg die hij/zij in die hoedanigheid heeft te betrachten tot het dier met betrekking tot welke zijn/haar hulp is ingeroepen – in zijn algemeenheid niet juist is. Ter beoordeling staat steeds, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde, of een assistent(e) in een concrete situatie door enig feitelijk handelen of nalaten verwijtbaar te kort is geschoten in de zorg die hij/zij in zijn/haar hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van een dier met betrekking tot welke zijn/haar hulp is ingeroepen.

Tenslotte overweegt het Veterinair Beroepscollege met het Veterinair Tuchtcollege dat ook niet is komen vast te staan dat beklaagde het konijn op te hardhandige wijze heeft gehanteerd.

Het vorenoverwogene leidt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde bij de behandeling van het konijn van appellante is te kort geschoten in de uitoefening van haar beroep als dierenartsassistente. 

De grieven treffen derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. H.C. Cusell, mr. M.J. Kuiper, C.M.T. Jaspers (dierenartsassistente) , drs. M.A. van Messel (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de plaatsvervangend voorzitter te Den Haag op 2 april 2007 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Plv. voorzitter                                         w.g. Voorzitter

w.g. Secretaris                      

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris