ECLI:NL:TDIVBC:2007:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2007:16
Datum uitspraak: 25-10-2007
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2007/06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ovariohysterectomie bij Berner Sennenhond, geboren op 9 juli 2002.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/06

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 18 januari 2007 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/101)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 18 januari 2007, verzonden op 23 januari 2007, gedeeltelijk gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te A (hierna: klager), dat X, dierenarts te A (hierna: appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Als gemachtigde van appellant heeft Z, werkzaam bij W, bij beroepschrift van 16 maart 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klager heeft bij brief van 17 april 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 2 juli 2007. Bij die gelegenheid hebben appellant, bijgestaan door Z, voornoemd, en klager hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 29 maart 2005 heeft appellant bij klagers hond, een Berner Sennenhond, geboren op 9 juli 2002 en genaamd Carrie, een ovariohysterectomie verricht.

2.2   Op 1 april 2005 heeft klager de hond aan een praktijkgenoot van appellant aangeboden voor een controleconsult. Appellant werd gevraagd mee te kijken bij dit consult. Appellants praktijkgenoot heeft de patiëntengegevens in de computer gezet. Op de patiëntenkaart staat onder meer vermeld: “vandaag wat stiller dan gisteren, drinkt wel, eet slecht, ook niets lekkers. T thuis vanmorgen 38,9 nu

T –39,5, slijmvl roze, buik soepel.” Er is enkele druppels bloedverlies geweest tussen de operatie en 1 april 2005.

2.3   In de middag van 9 april 2005 begon de hond uit de vagina te bloeden. Klager heeft de hond aan appellant aangeboden. Op de patiëntenkaart staat onder meer vermeld: “..buik dorsaal nogal stevig en vol (reactie ophangbanden), bloeding is ontstaan nadat de hond dunne ontlasting had en daar op is gaan persen. Bij vaginoscopie voor cervix wat stolsels zichtbaar, bloedt niet meer, wand lijkt in orde, kan niet volledig tot cervix komen gezien formaat hond.”

2.4   In de avond van 10 april 2005, omstreeks 18.40 uur, trad plotseling een bloeding uit de vagina op. Om 19.00 uur werd de hond aangeboden aan de dienstdoende dierenarts. Deze heeft een spoedoperatie uitgevoerd en de cervixstomp opnieuw afgebonden. Blijkens haar verklaring trof zij veel verklevingen aan en een fibrineklont met de omvang van een grapefruit, die vergroeid was met de blaas en een deel van het colon. De opvolgend dierenarts stelde als differentiaal diagnose dat de hond vaginaal had gebloed uit de cervixstomp. Na de spoedoperatie heeft de hond niet meer gebloed.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klager heeft gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij de operatiewonden van de ovariohysterectomie die hij heeft uitgevoerd bij zijn hond, niet goed gehecht heeft, waardoor de baarmoederstomp is blijven bloeden. Bij het controleconsult op 1 april heeft beklaagde niet de juiste diagnose gesteld en geen adequate maatregelen genomen. Verder heeft beklaagde bij het consult van 9 april wederom niet de juiste diagnose gesteld en adequate maatregelen genomen, ondanks klachten als een forse vaginale bloeding, opgezette buik, problemen met de ontlasting en het feit dat de hond nog steeds geen energie had. Tenslotte was beklaagde, ondanks toezeggingen niet bereikbaar. Beklaagde heeft de stellingen van klager weersproken, aanvoerende dat zowel door hem zelf als door twee praktijkgenoten is vastgesteld dat de wonden van de ovariohysterectomie afdoende waren gehecht en dat geen bloedingen meer optraden. Op 1, respectievelijk 9 april, achtte beklaagde de toestand van de hond niet zodanig slecht dat met spoed moest worden gehandeld.

5.3.

Het College overweegt hierover als volgt. Achteraf kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat beklaagde de operatiewonden niet lege artis heeft gehecht. Weliswaar was het postoperatieve herstel onvoldoende en werden stolsels en bloed waargenomen in de vagina, maar voor deze symptomen zijn meerdere oorzaken denkbaar.

De bevindingen van klager op 9 april 2005 hadden hem echter wel tot de conclusie behoren te leiden dat sprake was van een bloeding uit de cervixstomp. Beklaagde had daar onverwijld onderzoek naar behoren te verrichten. Het controleren van de cervixstomp door middel van een proeflaparotomie was in dit geval geïndiceerd. Zeker ook omdat beklaagde eerder had vastgesteld dat de cervix erg dik was.

Op dit punt slaagt de klacht derhalve.

5.4.

De klacht heeft verder betrekking op de bereikbaarheid van beklaagde op 10 april 2005. Het College overweegt hierover als volgt. Van een dierenarts mag niet worden verwacht dat hij te allen tijde beschikbaar is. Wel is vereist dat hij/zij de waarneming goed heeft geregeld. Naar onweersproken vaststaat had beklaagde die dag geen dienst en had hij genoegzaam bekend gemaakt wie de waarnemend dierenarts was. Op dit punt kan derhalve niet worden geoordeeld dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld, zodat de klacht voor wat betreft dit onderdeel geen doel treft.

5.5.

De conclusie is dat de klacht op grond van hetgeen werd overwogen onder 5.3, gedeeltelijk gegrond dient te worden verklaard. De op te leggen maatregel is een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant heeft in zijn beroep drie grieven geuit tegen de bestreden beslissing, te weten:

-  het Veterinair Tuchtcollege heeft ten onrechte overwogen dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de operatiewonden niet lege artis zijn gehecht, in welke bewoordingen een vermoeden van onjuist handelen schuilt; het Veterinair Tuchtcollege had moeten overwegen dat appellant de operatie lege artis had uitgevoerd;

- ten onrechte wordt in de bestreden beslissing uitgegaan van de (door appellant bestreden) stelling van klager dat er sprake was van ernstig bloedverlies en wordt zonder meer afgegaan op een door klager ingebracht rapport van

V; appellant blijft van mening dat hij op 9 april 2005 veterinair juist heeft gehandeld;

- het Veterinair Tuchtcollege had zich moeten onthouden van een oordeel omtrent de waarneming, omdat dit uitsluitend is geregeld in de ter discussie staande “Code voor de Dierenarts” van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent het lege artis uitvoeren van de ovariohysterectomie op 29 maart 2005 en omtrent de waarneming als volgt.

Op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, WUD kan een persoon over wie geklaagd is slechts in beroep komen tegen een door het Veterinair Tuchtcollege genomen beslissing indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard. Uit deze bepaling volgt dat voor degene over wie geklaagd is geen beroep openstaat tegen de overwegingen waarop de ongegrondverklaring van de klacht of van een klachtonderdeel berust

Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat in de onderhavige tuchtzaak de klacht van klager ongegrond is verklaard voor wat betreft het niet lege artis uitvoeren van de ovariohysterectomie op 29 maart 2005 en voor wat betreft de bereikbaarheid van appellant op 10 april 2005. Appellants grieven tegen deze twee oordelen van het Veterinair Tuchtcollege zien op de overwegingen uit de bestreden beslissing waarop de ongegrondverklaring van twee klachtonderdelen berust. Op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, WUD is appellant dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep.

4.3   Het beroep van appellant beperkt zich derhalve tot het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat appellant op 9 april 2005 veterinair onjuist heeft gehandeld door geen proeflaparotomie te verrichten teneinde de oorzaak van de bloeding vast te stellen.

Appellant heeft daaromtrent gesteld dat niet overtuigend bewezen kan worden geacht dat er sprake was van ernstig bloedverlies op 9 april 2005. In de bestreden beslissing wordt enkel en alleen op de bewering van klager afgegaan. Appellant heeft nooit ernstig bloedverlies vastgesteld. Appellant heeft gesteld dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte er vanuit gegaan is dat de hond had gebloed uit de cervixstomp. De opvolgend dierenarts heeft dit slechts als waarschijnlijkheidsdiagnose genoemd en voorts acht appellant dit een zeer zeldzame complicatie waarvan de oorzaak niet bekend is en de therapie niet eenduidig.

Appellant heeft voorts gesteld dat het Veterinair Tuchtcollege ongemotiveerd volledig afgaat op het door klager ingebrachte rapport van V en dat het door appellant ingebrachte advies van U genegeerd is. Bovendien acht appellant het onjuist dat het rapport is meegenomen, nu pas na sluiting van de schriftelijke ronde dit rapport is ingebracht.

Klager heeft gesteld dat er vanuit gegaan moet worden dat de cervixstomp was blijven bloeden, omdat appellant zelf had aangegeven dat de operatie niet volgens protocol was verlopen, omdat het herstel gestoord was en omdat tijdens de spoedoperatie door de opvolgend dierenarts een grote fibrineklont werd gevonden en na deze operatie geen bloeding meer optrad. Volgens klager was er sprake van ernstig bloedverlies, hetgeen hij als verpleegkundige goed kon vaststellen.

4.4   Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent de veterinaire behandeling op 9 april 2005 als volgt.

Alvorens inhoudelijk op dit punt in te gaan, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat vast staat dat het rapport in het geding is gebracht bij brief van 22 mei 2006 en dat appellant hierop heeft gereageerd bij brief van 5 december 2006. Ter zitting van het Veterinair Beroepscollege is duidelijk geworden dat het bedoelde rapport is besproken ter zitting bij het Veterinair Tuchtcollege op 14 december 2006, terwijl het ook bij het Veterinair Beroepscollege aan de orde is gekomen. Nu er derhalve op dit punt niet is gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van procesrecht, laat het Veterinair Beroepscollege dit punt reeds daarom verder buiten beschouwing.

4.5   Voor de vraag welke veterinaire behandeling op 9 april 2005 noodzakelijk was, is het van belang te weten hoe groot het bloedverlies is geweest op die dag. Hoewel het Veterinair Tuchtcollege er vanuit is gegaan dat er sprake was van ernstig bloedverlies op 9 april 2005, verschillen partijen van mening omtrent de hoeveelheid bloedverlies die op die dag is opgetreden.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de volgende feiten en omstandigheden kunnen vaststellen. Tussen 29 maart 2005, waarop de operatie plaatsvond, en 1 april 2005  is volgens klager sprake geweest van enkele druppels bloedverlies. Tussen 1 april en 9 april 2005 is er geen enkel bloedverlies geweest. Klager heeft op 9 april 2005 geconstateerd, toen de hond in de keuken stond voor de bak met eten, dat er bloed uit de vagina drupte, waarop hij appellant heeft gebeld en in een kwartier naar de praktijk van appellant is gereden. Toen de hond bij de praktijk kwam, was het bloeden opgehouden. Appellant heeft bij de vaginoscopie  wat vers bloed en stolsels gevonden. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat sprake was van “fors bloedverlies”.

Het Veterinair Beroepscollege is, in aanmerking genomen hetgeen gezien het vorenoverwogene als vaststaand kan worden aangenomen terzake van de verschijnselen die zich op voormelde data bij de hond van klager hebben voorgedaan, van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat appellant zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet onverwijld tot het verrichten van verder onderzoek behoefde te worden overgegaan en dat derhalve tot maandag kon worden gewacht.

Onder evenbedoelde omstandigheden was naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege een laparotomie, als door het Veterinair Tuchtcollege genoemd, gezien de risico’s die aan een dergelijke ingreep zijn verbonden, diergeneeskundig bezien, niet geïndiceerd.

De grief op dit punt treft derhalve doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor zover deze strekt tot gegrondverklaring van de klacht van klager, als omschreven in overweging 5.3 van die uitspraak, alsmede tot het in verband daarmee opleggen aan appellant van de maatregel van een waarschuwing, niet in stand kan blijven. Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, WUD, de zaak zelf af op na te melden wijze.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart appellant in zijn beroep niet-ontvankelijk, voorzover dit is gericht tegen de ongegrond verklaarde onderdelen van de klacht, zoals overwogen in overweging 4.2

·        verklaart het beroep voor het overige gegrond

·        vernietigt in zoverre de aangevallen uitspraak met inbegrip van de maatregel welke bij deze uitspraak is opgelegd

·        verklaart de bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaarde klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. G. van der Wiel, mr. H.C. Cusell, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. N.H. Lieben

(dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

w.g. Secretaris                                                                      w.g. Voorzitter

Uitgesproken op de openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege op 25 oktober 2007 te Den Haag door mr. H.C. Cusell, plaatsvervangend voorzitter van dat college, in aanwezigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

w.g. Secretaris                                                                      w.g. Plv. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris