ECLI:NL:TDIVBC:2007:12 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2007/02

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2007:12
Datum uitspraak: 25-10-2007
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2007/02
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijdering bij hond, een Fox Terriër, geboren 22 februari 1997, die leed aan amyloïdose, van enkele vetbultjes.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 07/02

Uitspraak

in de zaak van

X

te A,

appellante van een uitspraak

van 14 december 2006 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/108)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 14 december 2006, verzonden op 15 december 2006, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen klager), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellante), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellante de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellante heeft bij beroepschrift van 29 januari 2007 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klager heeft bij brief van 5 maart 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 11 mei 2007. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Klager is met voorafgaand bericht niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   In 2002 heeft Z bij klagers hond, een Fox Terriër, geboren op 22 februari 1997 en genaamd Sjefke, de diagnose amyloïdose in de nieren gesteld.

2.2   Op 14 november 2005 heeft appellante bij de hond van klager enkele vetbulten verwijderd. Appellante heeft voor de operatie algemeen lichamelijk onderzoek verricht. Appellante heeft, met de bedoeling daarna over te gaan tot het toedienen van een gas-narcose, de hond gesedeerd met Domitor en Ketamine. De operatie is zonder verdere narcose uitgevoerd. Appellante heeft zowel pre- als direct post-operatief geen bloedonderzoek gedaan.

2.3   Vanaf 17 november 2005 is de hond door een praktijkgenoot van appellante behandeld wegens braken. De toestand van de hond verslechterde, waarna de hond op 21 november 2005 is aangeboden aan de Z. Daar heeft men geconstateerd dat de hond afwijkende bloedwaarden had en dat urineonderzoek niet mogelijk was, omdat de hond geen urine meer produceerde. Als waarschijnlijkheidsdiagnose werd acuut nierfalen gesteld, met als complicaties anurie, hyperkaliemie, hyponatriemie, hyperfosfatemie en azothemie. Intensieve behandeling gaf geen resultaat. De hond is uiteindelijk geëuthanaseerd op 25 november 2005.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Het College overweegt hierover als volgt.

5.2.

De verklaringen van partijen spreken elkaar tegen voor wat betreft de vraag of de verwijdering van de vetbulten in dit geval noodzakelijk was, althans in ieder geval door de eigenaren wenselijk geacht werd.

Als de verklaringen van partijen elkaar tegenspreken en het niet mogelijk is, om op grond van andere feiten en omstandigheden vast te stellen welk van beide verklaringen voor juist dient te worden gehouden, kan het betreffende klachtonderdeel, volgens vaste jurisprudentie, geen doel treffen.

Hierbij zij aangetekend dat uit de patiëntenkaart niet is af te leiden of er een noodzaak tot een operatieve ingreep bestond. Zo blijkt bijvoorbeeld niet dat een punctie is genomen van de bulten en welke bevindingen onderzoek van het punctaat opleverde.

5.3.

Het College ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of beklaagde zich voldoende op de operatie heeft voorbereid. Vastgesteld dient te worden dat de patiëntenkaart daarvoor onvoldoende gegevens heeft verschaft. Beklaagde had zich derhalve via overleg met de eerder  bij de behandeling van de hond betrokken collega’s op de hoogte dienen te stellen van de toestand van het dier.

5.4.

Een zeer zwaarwegend onderdeel van de klacht is dat beklaagde de anesthesie niet goed en ook niet in overeenstemming met de tussen haar en de eigenaren gemaakte afspraken heeft uitgevoerd.

Het College overweegt dat beklaagde weliswaar onvoldoende op de hoogte was van de toestand van de patiënt, maar dat zij, naar zij zelf ook aangeeft, wel wist dat de hond een nierpatiënt was. Dit had er toe behoren te leiden dat beklaagde, nu het haar niet was gelukt om voor de ingreep bloed af te nemen, de hond in ieder geval extra zuurstof had behoren toe te dienen. Het zou verder veterinair juist zijn geweest om, ongeacht premedicatie, bloed af te nemen na de ingreep.

5.5.

Het College overweegt voorts dat het toedienen van een combinatie van de middelen Domitor en Ketamine als inleiding op een gas-narcose veterinair niet onjuist was. Hetzelfde geldt voor de dosering van voornoemde middelen. Het was evenmin onjuist om de ingreep snel uit te voeren, toen de hond daarvoor reeds door de premedicatie voldoende gesedeerd bleek te zijn. Dit neemt niet weg dat, zoals hiervoor overwogen, de toediening van extra zuurstof tijdens de ingreep gewenst was.

5.6.

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht gegrond dient te worden verklaard in voeg als overwogen onder 5.3 en 5.4. De op te leggen maatregel is een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet o de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante heeft gesteld dat zij voor het uitvoeren van de operatie voldoende op de hoogte was van de toestand van de hond, door de gegevens op de patiëntenkaart en door het gesprek met klager voorafgaand aan de operatie. Voorts heeft zij nader gemotiveerd waarom zij heeft gekozen voor een combinatie van domitor en ketamine om de hond te sederen en gesteld dat het niet toedienen van zuurstof niet van levensbedreigend belang is geweest. Appellante heeft tenslotte gesteld dat er geen tijd meer was voor bloedafname, omdat de hond snel wakker werd.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt hieromtrent als volgt.

Vast staat dat de hond van klager 12 januari 2005 voor het laatst was gezien in de praktijk waar appellante werkzaam is. Dit was geruime tijd (10 maanden) voor de operatie op 14 november 2005. In de tussenliggende periode waren geen controles uitgevoerd en had geen bepaling van bloedwaardes van de hond plaatsgevonden. Het was appellante bekend dat de hond van klager nierpatiënt was. De diagnose amyloïdose in de nieren (een progressieve nieraandoening) was al in 2002 door de Z gesteld. Voorts staat vast dat appellante op de dag van de operatie op geen enkel moment bloed heeft afgenomen teneinde de bloedwaardes van de hond op dat moment te bepalen. Tenslotte stelt het Veterinair Beroepscollege vast dat appellante een onderhuids infuus heeft aangelegd en heeft afgezien van een intraveneus infuus.

4.3   Het Veterinair Beroepscollege is, gelet op deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat appellante onvoldoende inzicht heeft gehad in de risico’s van een operatie van een hond met nierinsufficiëntie en zich voor de operatie onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de hond. Nu de hond nierpatiënt was, maar er geen recente bloedwaardes voorhanden waren, had appellante in ieder geval moeten overgaan tot het bepalen van deze waardes alvorens tot de operatie over te gaan. Indien, zoals appellante heeft gesteld, het agressieve gedrag van de hond het niet zou hebben toegelaten dat voorafgaand aan de sedatie en operatie bloed werd afgenomen, had appellante de bloedafname zo snel mogelijk na premedicatie of sedatie en in ieder geval uiterlijk meteen na de operatie moeten uitvoeren. Immers, zoals appellante zelf ook ter zitting heeft aangegeven, kan alleen door het bepalen van de bloedwaardes de toestand van de nieren van een hond worden gecontroleerd. Dat er in het voorafgaande jaar geen crises waren geweest doet niet af aan het belang van bloedwaardebepaling.

Appellante heeft ter zitting nog gesteld dat het aanbrengen van een intraveneus infuus niet mogelijk was omdat snel met de operatie werd begonnen, toen de hond voldoende onder narcose was, en deze al snel weer uit de narcose kwam. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het belang van een intraveneus infuus dermate groot is bij het opereren van een hond met nierproblemen, dat appellante er voor zorg had moeten dragen dat de omstandigheden zo waren dat een dergelijk infuus had kunnen worden aangebracht.

Met appellante is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het niet noodzakelijk was om extra zuurstof toe te dienen, zoals het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen. Dit neemt echter niet weg dat appellante op grond van hetgeen hiervoor is overwogen veterinair onjuist heeft gehandeld.

De grieven van appellante treffen derhalve geen doel.

4.4   Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat een waarschuwing een passende en geboden maatregel is.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de plaatsvervangend voorzitter mr. H.C. Cusell en de leden

mr. M.J. Kuiper, mr. I.M. Davids, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en

drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de plaatsvervangend voorzitter te

Den Haag op 25 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                       w.g. Plv. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris